De screening op ondervoeding bij ziekenhuisopname is sterk verbeterd: in 2007 werd slechts 51 procent van de patiënten bij opname gescreend, in 2012 was dit percentage 80 procent. Van de bij opname gescreende patiënten is zo’n 15 procent ondervoed. Effectieve behandeling van ondervoeding tijdens de ziekenhuisopname blijkt echter lastig.
Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Eva Leistra van het VUmc. Zij onderzocht de succes- en faalfactoren van screening en behandeling van ondervoeding in het ziekenhuis. Ook onderzocht ze de mogelijkheden voor vroege herkenning en behandeling van ondervoeding op de polikliniek. Sinds 2007 moeten ziekenhuizen jaarlijks gegevens aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) leveren over de herkenning en behandeling van ondervoeding.
Het ondervoedingsprobleem ontstaat al vaak vóór ziekenhuisopname. In een studie onder ruim 2200 patiënten toont Leistra aan dat gemiddeld 5 tot 6 procent van de patiënten die de polikliniek bezoekt, ondervoed is. Dit betreft op jaarbasis landelijk enkele honderdduizenden patiënten. Slechts bij 1 op de 6 ondervoede patiënten werd de diëtist ingeschakeld voor een behandeling.
Leistra: “Door al op de polikliniek te screenen op ondervoeding, kan het probleem al vóór de ziekenhuisopname of medische behandeling worden opgemerkt en kan de voedingsbehandeling eerder worden gestart.” Volgens haar heeft de IGZ dit inmiddels omarmd, door voor een aantal hoog-risico poliklinieken een prestatie-indicator voor de screening op ondervoeding in te voeren.
Misselijkheid
Behandeling van ondervoeding is lastig, onder meer door de ziekteverschijnselen van de patiënt, zoals misselijkheid, klachten door een oncologische aandoening of een acute infectie die voldoende voedingsinname belemmeren. Nog geen 30 procent van de ondervoede patiënten krijgt op de vierde opnamedag voldoende eiwit met de voeding binnen en minder dan 40 procent krijgt voldoende energie.
Ook jongere patiënten en patiënten met een hogere BMI blijken minder vaak hun voedingsdoelen te halen. “De aandacht van verzorgenden gaat mogelijk vooral uit naar de patiënten die ‘dun’ ogen en naar de kwetsbare oudere groep,” zegt Leistra. “Bewustwording van het belang van goede voedingszorg bij alle patiënten is dan ook belangrijk. Evenals goede multidisciplinaire samenwerking en logistiek op de werkvloer.”