Bij patiënten besmet met het hepatitis B-virus (HBV) in Europa blijkt dat de helft van de patiënten bij wie HBV niet volledig door de behandeling wordt onderdrukt, een resistent virus heeft. Dit komt doordat artsen in Europa nog steeds oude antivirale middelen voorschrijven, waardoor óók resistentie tegen moderne middelen kan ontstaan.
Dit blijkt uit het CAPRE-onderzoek, het grootste ooit naar resistentie bij mensen met hepatitis B. Dit internationale samenwerkingsverband van onderzoekers wordt gecoördineerd vanuit het UMC Utrecht en het Erasmus MC. De resultaten staan in de nieuwe uitgave van The Journal of Infectious Diseases.
In Europa zijn volgens de Wereldgezondheidsorganisatie WHO circa 13 miljoen mensen chronisch geïnfecteerd met het hepatitis-B-virus. Deze mensen krijgen vaak een ernstige vorm van leverontsteking en hebben een verhoogde risico op leverkanker. De eerste keus voor behandeling van chronische HBV-infectie is met behulp van antivirale geneesmiddelen. In het internationale onderzoek, uitgevoerd in zeventien Europese landen en Israël, waren ruim 1500 patiënten met chronische HBV-infectie opgenomen, bij wie een behandeling met antivirale geneesmiddelen het virus niet volledig kon onderdrukken. Bij bijna 53 procent van deze patiënten waren resistente virusstammen aanwezig.
De laatste twee decennia zijn “enorme vorderingen gemaakt” dankzij de introductie van nucleos(t)ide analogen (NA’s), volgens het UMC Utrecht. Langdurige behandeling met NA’s kan de vermenigvuldiging van het virus blijvend onderdrukken en de ontwikkeling van leverziekte stoppen. Ook treedt resistentie zeer beperkt of zelfs helemaal niet op tegen de nieuwere medicijnen. Uit het onderzoek blijkt echter dat HBV-resistentie tegen medicatie onder Europese patiënten ondanks deze ontwikkelingen nog steeds een probleem vormt. Voordat de nieuwe medicijnen op de markt kwamen, werden veel Europese patiënten behandeld met de oudere NA’s, voornamelijk met lamivudine.
Resistentie
Door behandeling met lamivudine kan echter ook resistentie ontstaan tegen entecavir, een van de twee nieuwere medicijnen. Viroloog en hoofdonderzoeker van de studie Annemarie Wensing van het UMC Utrecht legt uit: “Tijdens het CAPRE-onderzoek was 34 procent van de patiënten die zowel met lamivudine als met entecavir werden behandeld geïnfecteerd met een tegen entecavir resistente virusstam. Voor deze patiënten is tenofovir de laatst beschikbare optie. Hoewel dit geneesmiddel doorgaans veilig is, kan het niet bij alle patiënten worden gebruikt. Voor patiënten met een nierziekte bijvoorbeeld is het middel meestal niet geschikt.”
Het onderzoek toont ook aan dat de oudere NA’s nog steeds worden voorgeschreven in Europese landen waar de nieuwere NA’s slechts in beperkte mate verkrijgbaar zijn. De auteurs wijzen er met klem op dat de ontwikkeling van het resistente hepatitis B-virus alleen kan worden tegengehouden door met het gebruik van deze oudere, suboptimale geneesmiddelen te stoppen.