In het bepalen van de behoefte aan ondersteuning van kwetsbare mensen met beperkte cognitieve vaardigheden, wordt te veel waarde gehecht aan het IQ-cijfer en te weinig aan het oordeel van goed opgeleide professionals.
Dat betoogde Xavier Moonen op 5 juli in de oratie waarmee hij zijn leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam officieel aanvaardde. Als hoogleraar gaat hij onderzoek doen naar ‘jongeren met licht verstandelijke beperkingen en gedragsproblemen’.
Moonen wijst er op dat IQ-scores altijd een marge hebben, iets waar indicatieorganen volgens Moonen geen of onvoldoende rekening mee houden. “Indicatieorganen willen varen op één cijfer, dus zelfs geen betrouwbaarheidsintervallen gebruiken.”
Intelligentie
Daarbij is het vaststellen van de intelligentie van met name jonge kinderen volgens Moonen een heikele zaak. “Er zijn grote individuele verschillen als dezelfde persoon met meerdere intelligentietesten onderzocht wordt. Dit pleit voor het voorzichtig hanteren van IQ-cijfers! […] Het resultaat van een intelligentiebepaling wordt daarbij beïnvloed door allerlei omstandigheden in en rondom de persoon die getest wordt. Denk aan psychische omstandigheden, ervaren psychologische druk, ongunstige testomstandigheden en onervaren testleiders.”
Professionals
Dit alles vraagt om grotere inbreng van professionals, maar indicatieorganen hebben “in toenemende mate een dociele voorkeur voor resultaten van meten in plaats van om het oordeel van een goedopgeleide professional te waarderen”, aldus Moonen. Om de huidige tekortkomingen in de indicatiestelling aan te pakken, pleit Moonen voor meer aandacht voor de verschillen tussen mensen met een LVB. Bovendien moet de aandacht gericht zijn op wat iemand nodig heeft, in plaats van op zijn of haar ‘tekorten’. Om een verschil te maken is “echte interesse in wie die ander is” een noodzaak, aldus Moonen.