Nederlandse huisartsen maken zelden grote fouten. In 2,5 procent van de contacten tussen arts en patiënt vinden missers plaats, maar slechts in zeven op de duizend contacten merkt de patiënt daar nadelige gevolgen van.
Dit meldt dagblad Spits naar aanleiding van onderzoek van Sander Gaal, dat hij in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid uitvoerde. Gaal onderzocht de dossiers van 1000 patiënten die in 2009 en 2010 een huisarts bezochten. Volgende week promoveert hij hierop aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Laat doorverwijzen
Meestal gaat het om kleine fouten, zoals het vergeten om de patiënt terug te bellen, of patiënten extra terug laten komen om bloed te prikken. Ernstige fouten, zoals het te laat doorverwijzen naar het ziekenhuis, worden bij zeven van de 8400 contactmomenten gemaakt. De missers komen dan vooral voor bij patiënten die vaker dan elf keer in de onderzoeksperiode een bezoek brachten aan de huisarts. Gemiddeld had een patiënt zeven à acht keer contact.
Voordeel
“We kunnen dus concluderen dat het heel goed gaat met de huisartsen”, zegt Gaal in Spits. Hij erkent dat het om minder ingrijpende problemen gaat dan in ziekenhuizen, maar stelt ook dat een huisarts als voordeel heeft dat hij zijn patiënten goed kent en in een klein team werkt, zodat er weinig overgedragen hoeft te worden.
Focus
Toch moeten huisartsen volgens hem blijven opletten. “De essentie is het ontdekken van ernstige ziektes. Daar moet de focus liggen als het om het voorkomen van fouten gaat en daarom is het belangrijk om een ‘open mind’ te houden voor verbeteringen.” Als positief voorbeeld noemt hij een nieuwe sneltest waardoor een huisarts meteen onderscheid kan maken tussen een longontsteking en een griepje.