Protonentherapie bij kinderen moet voorbehouden blijven aan de gespecialiseerde centra in of direct bij een ziekenhuis. Het concentreren van protonentherapie bij een aantal gespecialiseerde centra levert de beste randvoorwaarden op voor een optimale kwaliteit van zorg. De kwaliteit van zorg weegt in dit verband zwaarder dan de bereikbaarheid.
Dit schrijft minister Bruno Bruins (Medische Zorg) in een brief aan de Tweede Kamer waarin hij ingaat op een advies van de Gezondheidsraad over de toepassing van protonentherapie bij kinderen. De raad geeft in dit advies antwoord op de vraag of protonentherapie bij kinderen altijd in een ziekenhuissetting moet plaatsvinden of ook op een locatie verder buiten het ziekenhuis zou kunnen.
In 2014 zijn op basis van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) vier vergunningen verleend voor de toepassing van protonentherapie in Nederland. In deze vergunningen is de voorwaarde opgenomen dat protonentherapie bij kinderen uitsluitend in een ziekenhuissetting mag plaatsvinden. De gedachte hierbij was dat anesthesie bij kinderen altijd bepaalde risico’s met zich meebrengt, waardoor de nabijheid van een intensive care vereist is.
De kern van het advies van de Gezondheidsraad is om vast te houden aan de eis dat protonentherapie bij kinderen altijd in of direct bij een ziekenhuis moet plaatsvinden. Van protonentherapie bij kinderen op een locatie buiten het ziekenhuis is de raad geen voorstander. Optimale kwaliteit van zorg, zo geeft de raad aan, vraagt om multidisciplinariteit en concentratie van kinderoncologische zorg. Optimale kwaliteit van zorg weegt in deze context ook zwaarder dan de bereikbaarheid. “Het belang van de kwaliteit van zorg voor het kind staat voorop, ook als dit betekent dat ouders verder moeten reizen.”
Centra
De raad verwacht ook geen capaciteitsproblemen als protonentherapie voor kinderen bij een beperkt aantal centra wordt aangeboden. De protonencentra in Groningen, Maastricht en Amsterdam, voldoen (op termijn) aan de voorwaarde voor de toepassing van protonentherapie bij kinderen. Het centrum in Delft voldoet niet aan het ziekenhuissettingcriterium en mag op grond van de huidige vergunning geen kinderen behandelen.
Bruins laat in zijn brief weten het advies van de Gezondheidsraad op te volgen en vast te houden aan de voorwaarden zoals die nu gelden voor protonentherapie bij kinderen. “De veiligheid van de behandeling is zeker een overweging, maar de optimale kwaliteit van de zorg voor de kinderen en hun ouders is voor de raad doorslaggevend”, schrijft de minister. “Daar ben ik het zeer mee eens. Kinderen die protonentherapie moeten ondergaan, zijn vaak uiterst kwetsbaar. Ik ben met de Gezondheidsraad van mening dat zij de best mogelijke zorg moeten krijgen. Door protonentherapie te concentreren bij een aantal gespecialiseerde centra, creëren we de beste randvoorwaarden voor een optimale kwaliteit van zorg.”
Nauwkeurig
Protonentherapie is een relatief nieuwe vorm van bestraling, die bij bepaalde vormen van kanker belangrijke voordelen kan bieden ten opzichte van reguliere bestraling (fotonentherapie). Vooral kinderen en jongvolwassenen kunnen hier baat bij hebben, omdat een protonenbundel nauwkeuriger en meer geconcentreerd op de tumor kan worden gericht. Dit zorgt naar verwachting voor minder schade aan het omliggende weefsel en verkleint de kans op ‘late’ effecten als gevolg van de bestraling. Vooral voor kinderen die nog volop in de groei zijn, zijn dit belangrijke voordelen.
In Groningen is begin dit jaar het eerste Nederlandse centrum voor protonentherapie van start is gegaan. Het protonencentrum is onderdeel van het UMC Groningen Cancer Center, waar oncologiepatiënten alle beschikbare behandelingen kunnen ondergaan. Om de toepassing van de innovatieve bestralingstechniek mogelijk te maken gaf voormalig minister Edith Schippers in 2014 vergunningen af voor de bouw van protonencentra in Amsterdam, Delft, Groningen en Maastricht, samen goed voor 2.200 behandelingen per jaar. Het UMCG gaat jaarlijks 600 patiënten behandelen.
Capaciteit
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn het oneens over de benodigde capaciteit voor protonentherapie. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) vindt de beoogde 2.200 behandelingen per jaar te veel, de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) juist te weinig. “Wij vinden dat de 2.200 behandelingen per jaar erg veel is, en 1.600 ook”, aldus Albert Versteegde van ZN vorige zomer in het kwartaalblad van het instituut.
Volgens de NVRO is de schatting van VWS juist veel te laag en is er in 2020 behoefte aan 5.800 behandelingen. “Zelfs als de schatting van de NVRO er 50 procent naast zit, gaat het nog om bijna drieduizend behandelingen, ruim meer dan de beschikbare capaciteit”, aldus Hans Langendijk, hoogleraar en radiotherapeut-oncoloog bij het Universitair Medisch Centrum Groningen.