De toepassing van richtlijnen rondom trombosepreventie bij niet-chirurgische patiënten kan beter. Ook het gebruik van antistollingsmiddelen voor en na operaties gebeurt niet altijd conform de richtlijnen. Dit blijkt uit onderzoek van het NIVEL en EMGO+ Instituut op basis van patiëntendossiers van dertien Nederlandse ziekenhuizen.
Bij 45 procent van de niet-chirurgische patiënten was sprake van over- of onderbehandeling met antistollingsmiddelen ter preventie van trombose. Ook werd bij de keuze om antistollingsmiddelen toe te dienen niet altijd rekening gehouden met patiënten met een verhoogd bloedingsrisico.
Vier van de vijf patiënten die voor een operatie waren opgenomen in het ziekenhuis, kregen antistollingsmiddelen ter preventie van trombose toegediend. Dit gebeurde niet altijd in overeenstemming met de richtlijn. Zo werd bij chirurgie aan de rug slechts bij 25 procent van de patiënten de trombosepreventie toegepast zoals in de richtlijn omschreven. Wel maakt NIVEL de kanttekening dat er soms goede redenen zijn om af te wijken van de richtlijn.
Complicaties
Bij patiënten die antistollingsmiddelen gebruiken op het moment dat zij een operatie moeten ondergaan is een richtlijn beschikbaar om het risico op complicaties door antistolling te verminderen. Bij één op de drie patiënten die de antistollingsmiddelen acenocoumarol of fenprocoumon kregen op het moment dat zij een operatie moeten ondergaan, was sprake van over- of onderbehandeling.
De onderzoekers constateerden dat richtlijnen beter worden toegepast wanneer deze makkelijk via het elektronische patiëntendossier te raadplegen zijn. Ook betere afspraken over de regie bij antistolling binnen en buiten het ziekenhuis kunnen helpen, aldus NIVEL.