Als er één sector in de ggz is die vaak te maken heeft met onterechte beeldvorming, is het de verslavingszorg wel. ‘Pappen en nat houden’, ‘werkt toch niet’. Ik hoor het ongefundeerd nog wel eens voorbij komen.
Onlangs nog werd tijdens een debat over de ouderenzorg in de Tweede Kamer gesuggereerd dat je als Nederlander beter verslaafd kunt zijn dan oud, omdat je dan tenminste volledig vergoed verzorgd wordt in een warm buitenland. Dit klopt natuurlijk niet. Maar zo zijn er meer beelden die er heersen over een sector waarin hard gewerkt wordt aan preventie en behandeling van verslavingsproblemen. De verslavingszorg bestaat in Nederland ruim honderd jaar. En het is mooi om te zien dat ze er telkens opnieuw in geslaagd is zich aan te passen aan veranderingen in de samenleving, nieuwe vormen van gebruik en andere risicoprofielen van gebruikers. Tijd om zes feiten te onderscheiden van de fictie.
1. In de verslavingszorg word je meteen in een kliniek opgenomen
De verslavingszorg levert zorg vanuit het uitgangspunt ‘ambulant wanneer het kan en klinisch als het moet’. Van de 66.000 mensen die in 2012 (de meest recente cijfers) hulp kregen in de verslavingszorg, kreeg minder dan 1 procent uitsluitend klinische hulp, kreeg 76 procent uitsluitend ambulante hulp en kreeg 16 procent een mix van ambulante en klinische hulp.
2. Gratis heroïneverstrekking, dat doe je toch niet?
Heroïneverslaafden die voldoen aan een aantal strenge selectiecriteria komen in aanmerking voor een strak gereguleerde en geprotocolleerde medische heroïnebehandeling. Dat geldt in heel Nederland voor ongeveer 700 patiënten waarvoor vast staat dat afkicken geen optie meer is en bij wie deze aanpak helpt bij het bieden van een menswaardig bestaan. Wetenschappelijk onderzoek heeft bij herhaling uitgewezen dat deze behandeling verbeteringen oplevert. Zowel in sociaal functioneren als de lichamelijke en psychische gezondheidstoestand en daarnaast leidt tot een afname van criminaliteit en overlast. De verstrekking gebeurt onder heel streng toezicht en onder strikte voorwaarden.
3. Verslavingszorg helpt niet, mensen vallen toch weer terug
De hamvraag die velen aan de verslavingssector stellen is in hoeverre de verslavingszorg bijdraagt aan duurzame genezing of onthouding. Omdat verslaving vaak zo langdurend is, is het niet reëel om de effectiviteit van de verslavingszorg uitsluitend af te meten aan het aantal cliënten dat volledig stopt met gebruik. Dat 50 tot 70 procent van de cliënten die binnen een jaar na behandeling in de verslavingszorg terugvalt in gebruik, zegt vooral iets over het chronische karakter van verslaving. Dit terugvalpercentage is vergelijkbaar met dat van andere chronische of chronisch-recidiverende aandoeningen, zoals diabetes, hypertensie en astma, en psychische stoornissen zoals depressie, bipolaire stoornis en schizofrenie.
Maar naast het behandelen en voorkomen van terugval is een belangrijk effect van verslavingszorg kostenbesparing door een dalende zorgvraag, arbeidsherstel en vermindering van criminaliteit.
De verslavingszorg speelt ook continue in op actuele trends in het drugsgebruik, geholpen door de wetenschap. Ook de wetenschap staat niet stil en helpt bij het tegengaan van verslavingen die ineens opkomen en populair worden. Een voorbeeld hiervan is GHB. Deze drug, die onder meer te maken is van gootsteenontstopper en velgenreiniger, is laagdrempelig, relatief goedkoop en heel schadelijk. Mensen die worden opgenomen raken snel psychotisch, in coma of erger: ze overlijden ter plekke. De aanpak van GHB-verslaving past in de trend dat iedere generatie zijn eigen verslaving ontwikkelt (heroïne jaren ‘70, cocaïne jaren ‘80, partydrug jaren ‘90, alcohol jaren 2000 en GHB jaren 2010) en dat de verslavingszorg er steeds weer in slaagt om door de ontwikkeling van nieuwe preventie- en behandelmethodieken en interventies de impact ervan te beperken. Wil je mensen helpen, dan moet je bij er bij GHB extreem snel bij zijn. Een wetenschappelijk instituut verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen dat is opgericht door zes verslavingszorginstellingen in Oost en Zuid-Nederland, ontwikkelde een GHB monitor. Die zorgde ervoor dat er betere samenwerking is gekomen tussen ziekenhuizen, politie en de verslavingszorg. Een mooi voorbeeld van innovatie in de verslavingszorg.
4. Verslaving is eigen schuld
Bij de helft van mensen met een verslaving kan dat verklaard worden door erfelijke factoren (bij jongeren is dat 60 procent, bij ouderen 40 procent). Langdurend gebruik van middelen kan structuren in de hersenen blijvend beschadigen en het is daarom realistisch om verslaving als een ernstige aandoening (die neigt naar een chronisch verloop) te beschouwen. En daarvoor is professionele hulp onontbeerlijk. Optimisme en hoop op verandering bieden houvast voor herstel. In de praktijk zijn velen in staat goeddeels zonder professionele hulp hun gedrag en daarmee hun verslaving te veranderen. Bijna alle verslaafde rokers bijvoorbeeld, die zijn gestopt, hebben dat op eigen kracht gedaan en meer dan de helft van het aantal verslaafde drinkers stopt door eigen toedoen. Dit laat onverlet dat anderen baat hebben bij professionele hulp.
5. Een beetje verslaafde kickt af op een exotische plek
De verslavingszorg wil patiënten op zo’n wijze behandelen en begeleiden dat dit het individuele herstelproces optimaal faciliteert. Bij uitzondering kan een zorgaanbieder voor een andere aanpak kiezen, maar in verreweg de meeste gevallen gaat de verslavingszorg er vanuit dat de patiënt het best af is wanneer hij hulp krijgt in de thuissituatie, zijn maatschappelijke positie behoudt (of snel terugkrijgt) en blijft functioneren binnen een sociale context van familie en vrienden. Het overgrote deel van de Nederlandse behandelingen vindt dan ook plaats in de omgeving van de woonplaats van de verslaafde. Het aanbod van verslavingszorg in exotische oorden betreft in de regel langere opnamen voor dag en nacht en dat verhoudt zich slecht met de kwalitatieve zorg die door de gecontracteerde verslavingszorginstellingen wordt geboden en zijn bovendien onnodig kostenopdrijvend. De laatste 15 jaar is veel gedaan aan het op basis van wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen van interventies en standaarden. De kwaliteit van verslavingszorginstellingen is daarmee ook toetsbaar geworden op de toepassing daarvan.
6. Aan verslaafden die vaak met justitie in aanraking komen is niets te doen
Voor meerderjarige daders die zeer actief, stelselmatig misdrijven plegen kennen we de ISD maatregel (Inrichting Stelselmatige Daders). De ISD maatregel wordt door de strafrechter opgelegd en duurt maximaal twee jaar. Het primaire doel van de maatregel is de beveiliging van de maatschappij. Daarnaast is met deze maatregel het recidiverisico via gedragsbeïnvloeding te verminderen. Onderdeel van de maatregel is behandeling.
Voor kort gestrafte personen die wel regelmatig misdrijven plegen in combinatie met middelengebruik, maar die (nog) geen ISD maatregel opgelegd hebben gekregen, ligt er een aanbod van GGZ Nederland gevangenissen te ondersteunen bij het aanbieden van behandelingen. Op die manier kan ontbrekende expertise op het gebied van verslavingszorg binnen de muren van een gevangenis worden gebruikt en behandeling makkelijker, mits dit kan op vrijwillige basis, na een gevangenisstraf worden voortgezet. GGZ Nederland heeft hierover in het verleden gesprekken gevoerd met het ministerie van Veiligheid en Justitie, maar deze hebben helaas nog niet tot resultaten geleid.
Paul van Rooij
Directeur van GGZ Nederland