Op dit moment voltrekt zich een revolutie in de Nederlandse gezondheidszorg. Voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis stijgen de collectieve zorguitgaven niet meer dan de inflatie.
De netto uitgaven onder het budgettair kader zorg (BKZ) blijven, gecorrigeerd voor loon- en prijsbijstelling, van 2013 op 2014 gelijk. Met een beetje goede wil valt er zelfs een daling te constateren. Is dit het einde van het groeiparadigma in de zorg?
Meevallers
Dat lijkt een te snelle conclusie: de ramingen voor het BKZ waren in het verleden vrijwel altijd te laag. Toch zou er wel degelijk sprake kunnen zijn van een historische trendbreuk. Dit jaar – ik heb daar al eerder een blog aan gewijd – was er voor het eerst sprake van een forse meevaller bij de totale zorguitgaven, vooral dankzij het succesvolle inkoopbeleid van zorgverzekeraars bij de genees- en hulpmiddelen. Er zijn redenen om aan te nemen dat die ontwikkeling zich naar de toekomst doorzet.
In het onlangs gesloten begrotingsakkoord wordt daar een voorschot op genomen. Bovenop de al eerder ingeboekte structurele meevaller van 700 miljoen wordt voor 2015 en verder nog eens 220 miljoen extra besparing op genees- en hulpmiddelen ingeboekt. Bij de medisch-specialistische zorg is voor 2014 een maximale volumegroei van 1,5% afgesproken, maar blijkt de zorgvraag inmiddels te krimpen. Zorgverzekeraars proberen die ontwikkeling uiteraard door te vertalen naar lagere inkoopafspraken met ziekenhuizen. Het is inmiddels aannemelijk dat we in 2014 ook bij de ziekenhuiszorg een meevaller zullen zien ten opzichte van de raming in de begroting.
Vergrijzing hoeft niet meer te kosten
Mooie cijfers, maar wat zit er achter? Beleven we echt het einde van het tijdperk van ongebreidelde groei van de zorguitgaven? Er is toch niet opeens een eind gekomen aan vergrijzing en technologische vooruitgang, de grote drijfveren achter die kostengroei? Nee – maar er lijkt wel iets fundamenteel te veranderen in de wijze waarop we met die ontwikkelingen omgaan. Vergrijzing had, anders dan in de beeldvorming, een vrij beperkte invloed op de uitgavengroei: zo’n 1% per jaar. Dat komt doordat mensen die ouder worden, niet per definitie ook zorgbehoevender zijn. Met het toenemen van de gemiddelde levensverwachting verschuift gelukkig ook het moment dat ouderen heel veel zorg gebruiken. En als we in de toekomst meer uitgaan van wat mensen nog wel kunnen, met ondersteuning van het sociale netwerk in hun eigen omgeving, dan zouden toekomstige ouderen zelfs minder formele zorg kunnen vragen dan nu het geval is. Dat is in ieder geval de basisgedachte achter de hervorming van de langdurige zorg.
Technologie moet leiden tot keuzes
Voor technologische vooruitgang – verreweg de belangrijkste factor in de groei van de curatieve zorgkosten – geldt iets anders. In de curatieve zorg wordt nu vrijwel alles wat kan, ook daadwerkelijk geleverd, ongeacht de toegevoegde waarde per euro. Anders dan in andere sectoren hoeft een nieuwe technologie – zeg, een protonenversneller – niet in de praktijk te bewijzen dat deze efficiënter én beter is dan een bestaande technologie. Het volstaat om voor een specifieke groep, bij een specifiek onderzoek, überhaupt een positief effect te vinden. Daardoor komen nieuwe technologieën en toepassingen meestal als extra kostenpost bovenop het bestaande.
Wat ontbreekt is de afweging die in elke andere sector (of die nu vanuit de markt of de overheid wordt gefinancierd) volstrekt normaal is: hoe zet ik schaarse middelen zo goed mogelijk in? De enige manier om dan nog kosten te beheersen, is via ongerichte budgettering en generieke kortingen. Dat was de situatie in de jaren ’90, met wachtlijsten en uitholling van kwaliteit als gevolg.
Geen stille revolutie
Nu doen we het anders. Het nieuwe paradigma in de curatieve zorg, niet alleen in Nederland maar ook internationaal, is: kwaliteit bespaart kosten. Door een focus op toegevoegde waarde en kwaliteit van leven wordt onnodige en ongepaste zorg vermeden, kunnen bestaande behandelingen efficiënter worden geleverd en komen nieuwe, betere toepassingen in de plaats van oude. Dat klinkt te mooi om waar te zijn: door hun motivatie tot kwaliteitsverbetering te volgen, kunnen zorgaanbieders de kosten beheersen én betere zorg leveren.
Iedereen blij? Nee, de krantenkoppen van de afgelopen weken laten zien dat dit geen fluwelen, laat staan een stille revolutie is. Veranderen doet pijn, en wie niet mee kan of wil heeft een probleem. Zorgverzekeraars drukken in de onderhandelingen met aanbieders hard op prijzen en omzetafspraken en vragen tegelijkertijd om kwaliteitsgaranties. De besparingen die daaruit voortvloeien worden via de premie teruggeven aan verzekerden – precies wat je zou mogen verwachten. Maar voor een individuele aanbieder of instelling kan het wel leiden tot minder omzet en minder inkomen, minder marge voor leveranciers, minder personeel en, in sommige gevallen, faillissement. Dat is niet iets om je vrolijk over te maken, en toch is het onvermijdelijk. Net als in andere sectoren is een pijnlijk aanpassingsproces nodig om ruimte te maken voor innovatie en een echt andere manier van werken. De langdurige zorg, waar traditioneel werkende aanbieders het moeilijk hebben maar vernieuwende initiatieven als Buurtzorg, Thomashuizen en Herbergier juist bloeien, loopt wat dat betreft voor op de curatieve zorg.
Krimp is de nieuwe groei. Wie dat doorziet is de zorgaanbieder van de toekomst.
Pieter Hasekamp,
Algemeen directeur Zorgverzekeraars Nederand