Het jaar 2013 zat achter zijn bureau. Het introductiedossier van zijn voorganger 2012 had hij linea recta naar het statisch archief laten afvoeren. En nu zat hij achter stapels dossiers, die hij had laten aanrukken uit het semistatisch archief, over de decentralisatie in de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw, die wel ‘wet’ werd maar een langzame dood stierf.
Het waren andere tijden –dat wel- maar het doel waarnaar 2013 streefde, week er niet veel van af. Onder het motto “zorg dichtbij” zou de gemeente voor een groot deel van de langdurige zorg verantwoordelijk worden.
Andere tijden
De Kaderwet specifiek welzijn (KSW) was de paraplu voor de decentralisatie van onder andere welzijn, cultuur, educatie en –met de Wet voorzieningen gezondheidszorg (WVG) als voorportaal- zorg naar gemeenten en provincies. In 1977 diende het demissionaire Kabinet Den Uyl als vervolg op de Knelpuntennota de ontwerp KSW in. In 130 –van de toen nog 800- gemeenten werd geëxperimenteerd. De Kaderwet -en in samenhang daarmee de WVG- werd in1982 inde Eerste Kamer met algemene stemmen aangenomen, maar de invoeringswet (1984) zou de Tweede Kamer nooit bereiken.
Brinkman
De titel van het rapport van de werkgroep Brinkman “Een Schuyt, die tegen stroom wordt opgeroeyt” om het probleemoplossend vermogen van de vier grote steden te vergroten, karakteriseerde de sfeer waarin de decentralisatie begin jaren tachtig terecht was gekomen. Een Welzijnsovereenkomst van de Minister van WVC –ook Brinkman- met de vier grote steden regelde in 1983 nog wel een voor die tijd verregaande overdracht op de terreinen zorg, welzijn en cultuur, maar de decentralisatiebeweging ontstaan onder het gesternte van het spreiden van kennis, macht en inkomen van het Kabinet Den Uyl was tot staan gebracht. De integrale benadering werd vervangen door een sectorspecifieke. Decentralisatie was in no-nonsense termen teruggebracht tot het overdragen van taken en bevoegdheden aan –wat toen nog heette- lager overheden. Parallel daaraan zou de overheid terugtreden en zich beperken tot zijn kerntaken en daarmee in samenhang lanceerde –weer- Brinkman de zorgzame samenleving.
Succesvolle scheiding zorg en welzijn
Provincies werden verantwoordelijk voor jeugdhulpverlening en bejaardenoorden, maar laatstgenoemden vonden in eind jaren negentig hun weg naar de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Daarin hadden ook al de thuiszorg (gezinsverzorging en het kruiswerk) en de gehandicaptenzorg onderdak gevonden. Ook raakten de provincies hun niet onbelangrijke planningstaken in de gezondheidszorg kwijt. De Welzijnswet regelde ongeclausuleerd de overdracht van taken en middelen naar gemeenten voor de maatschappelijke dienstverlening en het welzijnswerk. De sectorspecifieke benadering had zorg en welzijn succesvol gescheiden.
Wat als?
Naarmate de stapel dossiers kleiner werd, verslapte zijn aandacht. Zonder dossiers kon hij de loop der dingen in de laatste decennia wel duiden. Met het herzien van stelsels, oplossen van wachtlijsten, stijging van de kosten en de beheersing daarvan was deze periode wel getypeerd. Hij begon zich mijmerend af te vragen wat er gebeurd zou zijn, wanneer de decentralisatieoperatie wel was geslaagd. Wat als gemeenten en provincies inmiddels een kwart eeuw verantwoordelijk waren geweest voor de zorg?
Meavita’s en Achmea’s
Zou de opschaling tot ongekende grootte er gekomen zijn? Hadden de Meavita’s kunnen ontstaan? Was de wijkverpleging ooit uit beeld geraakt? Zou de eerste lijn zich als vanzelfsprekend in de wijk hebben genesteld? Hoe zou het er voorstaan met de kwaliteit? Had de professional de vrijwilliger minder overvleugeld? Wat zou de impact van de ideologie van de marktwerking in de zorg zijn geweest? Zou het honorarium van de directeur van het Kruiswerk nog steeds worden vastgesteld door de plaatselijke ledenvergadering? Zou de inspraak in gemeenten vaste voet aan de grond hebben gekregen? Zou de regiovisie 2000 hebben gehaald? Zou het verbindingskantoor opgewaardeerd zijn tot zorgkantoor? Zou het onderscheid particulier en ziekenfonds gebleven zijn? Zou verzekeraarsland in de zorg uitgemond zijn in de Achmea’s van deze tijd met bijbehorende salarissen? De vragen stellen, was zeker niet ook het beantwoorden ervan. Maar wie weet kon hij van het verleden leren en was het slaan van een brug daar naar toe soms de moeite waard.
Niet in beton gegoten maar wel de fundering
Hij stond voor een schier onmogelijke taak. Niet zoals 2010 met een miljard meer voor de langdurige zorg, maar meer dan het dubbele ervan af. Niet alleen om Brussel het met de 3 procent norm naar de zin te maken, maar ook om het staatshuishoudboekje op orde te krijgen. In financiële zin was de overdracht van de zorg naar gemeenten ronduit zorgelijk. Daar kwam bij dat ook in de jeugdzorg en de sociale zekerheid de decentralisatie gepaard ging met –in jargon- fors ombuigen. En de woningcorporaties moesten ook flink inleveren. Voor de burgers was participatie niet alleen meer ‘meedoen’, maar ook meer ‘meebetalen’. De plannen in het Regeerakkoord waren niet in –zoals dat heette- beton gegoten, maar de financiële fundering was dat wel.
De zorgame samenleving
Zijn insteek –daar was geen twijfel over- was de inhoud en de houdbaarheid. Mensen die langdurig zware zorg nodig hadden, moesten daarvan verzekerd zijn. En aan de keukentafel moest de lichtere zorg worden georganiseerd, niet meer als recht, maar op maat. Gemeenten waren bij uitstek de partij om de verzekeringssamenleving, waarin we terecht gekomen waren, om te zetten in –zoals het Regeerakkoord verordonneerde- zorg dichtbij. De professional als aanvulling op de steun van kinderen, buren, het buurthuis, de moskee, de kerk, de ouderenbond. Kortom de zorgzame samenleving. Waar had hij dat eerder gehoord?
Schotten en schutting
De decentralisatie maakte het ook –zoals al in de ‘70-er jaren beoogd- mogelijk de integrale benadering nieuw leven in te blazen. In Haagse kringen waren de schotten tussen wonen, zorg, welzijn, arbeid en onderwijs alleen op papier voelbaar en daar viel op rijksniveau goed mee te leven. In termen van beheersbaarheid leek dat zo zijn voordelen te hebben, maar de werkelijkheid had in de afgelopen jaren een andere beeld te zien gegeven. Uit de hand gelopen overheidsuitgaven en verkokering. Het werd de hoogste tijd tussen sectoren te ontschotten en dat kon beter lokaal dan op rijksniveau. De uitvoerbaarheid daarvan zou nog wel hoofdbrekens kosten, maar die zouden minder worden naarmate de scheiding tussen het rijk en de gemeenten beter werd geregeld. Een stevige schutting kon voorkomen dat Den Haag zich overal mee bleef bemoeien en het rijk kon in één keer afrekenen.
Inhoud en euro’s twee kanten van één medaille
Ook hoofdbrekens gaf de relatie met –samengevat- het veld. Brancheorganisaties zagen ook wel dat het niet zo door kon gaan, maar over de oplossingsrichting was niet bij voorbaat consensus. Voor zorginstellingen was verzorging en verpleging onlosmakelijk verbonden en uiteraard in een verzekerde omgeving. Buurtzorg was wel gecharmeerd van de buurt, maar niet van gemeenten. Verzekeraars benaderden –in zekere zin net als gemeenten- het vraagstuk vanuit de samenhang met hun totale verzekeringspakket en in die context was de doelgroep ouderen –zo nodig met verpleeghuizen- niet ziek, zwak en misselijk, maar koopkrachtig en reislustig. En de cliëntenbeweging wilde de eigen regie terug zien in de vorm van zekerheden –ook op te leggen aan gemeenten- en persoonsgebonden financiering. En allemaal –ook de gemeenten- vonden ze dat het niet in beton gegoten zijn van de plannen ook voor de financiële fundering moest gelden. Inhoud en euro’s waren twee kanten van dezelfde medaille.
Bruggen en bruggetjes
Het motto “Bruggen slaan” van het Regeerakkoord had niet alleen betrekking op het in één avondje –àla Van Agten Wiegel- overbruggen van de voor de verkiezingen met veel elan gegraven kloof tussen de winnaars om te voorkomen dat het Tweede Kabinet Rutte er niet zou komen. Er zouden nog heel wat bruggen geslagen en bruggetjes gemaakt moeten worden om partijen over de brug te krijgen. Maar als het om de langste adem ging, stond 2013 zijn mannetje.
Het Malieveld als bondgenoot
Het jaar 2012 had een erfenis achtergelaten, waarbij bij de aanvaarding een boedelbeding op zijn plaats zou zijn geweest. 2013 moest het er mee doen, maar hij geloofde in zijn opdracht en zou er voluit voor gaan. Eigenlijk had hij vooral een volgorde probleem. De betonnen financiële fundering bedreigde de realisatie van de niet in beton gegoten inhoudelijke plannen. Wellicht was een overvol Malieveld –en niet één keer- zo gek nog niet om daarin verandering te brengen.