In toenemende mate wordt gesproken over “dé rijkere oudere”; in de Kamer, in diverse maatschappelijke discussies en in standpuntbepaling ten aanzien van het benutten van particuliere bijdragen aan de kosten van de zorg… Zo ook professor Flip de Kam recentelijk in Het Financieele Dagblad.
“Laat vermogende ouderen een keuze maken: je eigen huis opeten of anders geen zorg”, aldus De Kam in het FD van 5 juli. Hiermee wordt de aandacht voor beschikbaarheidsstelling van zorg vanuit het publieke domein binnen het stelsel te zeer gelegd op die ‘rijkere oudere’. En dat is gevaarlijk. De systeemwijzigingen (en de standpuntbepaling) zouden gebaseerd moeten zijn op het publieke karakter van de voorzieningen. En dat zou wel eens groter kunnen zijn dan de suggestie die gewekt wordt in de discussie over de ‘rijke oudere’. Die ‘rijkere oudere’ is in het totale beeld van inkomen en vermogen een belangrijke restpost, maar ook niet meer.
Zonder meteen op cijfers in te gaan, is het nuttig om regelmatig door de samenleving te lopen, of er -bij gebrek aan tijd- met de auto doorheen te rijden en ook af en toe eens stil te staan en om je heen te kijken. Pak woonwijken, bedrijfsterreinen, het openbaar vervoer, de sociale dienst, de toegang tot ziekenhuizen, winkelstraten en alle denkbare plekken waar je een beeld kunt krijgen van de samenleving. Dan zie je veel rijkdom, welvaart, maar ook een ander deel van de samenleving. Een omgeving waar geen sprake is van relatieve rijkdom, laat staan van eigen vermogen, en een omgeving die regelmatig of voortdurend een beroep moet doen op de collectiviteit van ons publieke stelsel.
Collectieve boot
Voor mensen met een beperkt inkomen, nauwelijks beschikking over vermogen en enigermate afhankelijk van collectieve voorzieningen is het stelsel bedoeld. Dat anderen daar ongepast (maar thans nog conform de wet) gebruik van maken doet daar niet aan af. De economische kwetsbaarheid van bepaalde mensen behoort de leidraad te zijn voor ons collectieve systeem. Als we het over de samenstelling van die groep eens zijn dan vallen andere groepen automatisch geheel of gedeeltelijk uit de collectieve boot. Overigens kan die samenstelling van jaar tot jaar verschillen. Dat wil zeggen: mensen die lange tijd uit de boot vallen kunnen plotseling weer aan boord komen. Het systeem moet daar ook rekening mee houden.
Vermogensverhouding
In Nederland beschikken de corporaties over 2,4 miljoen huurwoningen. Bij een gemiddelde samenstelling van huishoudens (2,2) betekent dit dat 5,3 miljoen inwoners geen vermogen hebben opgebouwd in een eigen huis. Dat wil niet zeggen dat zij niet over vermogen beschikken, maar ook dat laatste is relatief: 4 miljoen van de 7,3 huishoudens beschikken over een vermogen dat kleiner is dan 50.000 euro. 3,3 Miljoen hebben dus een vermogen van meer dan 50.000 euro. En daarvan beschikken 0,5 miljoen huishoudens over meer dan 500.000 euro. Zie hier de relatieve vermogensverhouding.
En dan de inkomens. Van de 16 miljoen inwoners heeft 3,5 miljoen geen inkomen. Circa 8,5 miljoen inwoners verdient minder dan 40.000 euro (het modaal bruto inkomen ligt rond de 35.000). En ten slotte: 5 miljoen mensen ontvangen een zorgtoeslag en 1 miljoen mensen een huurtoeslag. (alle cijfers CBS, afgerond).
Er zijn zeker meer cijfers die een beeld geven van mensen waarvan wij allen vinden dat zij recht hebben op collectieve ondersteuning en mensen waarvan wij vinden dat zij niet of nauwelijks een beroep zouden moeten doen op (schaarse) publieke middelen.
Onder water
En dan nog de realiteit om een deel van vermogen te besteden aan zorg: een deel van het eigen huis-bezit staat onder water. Verlies nemen op een eigen woning, betekent gewoonweg verlies aan vermogen. Dan wordt gesuggereerd om een opeet-constructie met de bank overeen te komen (zie ook Flip de Kam). Voor diegenen die dat zeggen: ga maar eens praten met de bank en zie welk betrekkelijk rendement daaruit komt. Kost gewoon veel geld. Overigens staan de banken maar het opeten toe tot 60% van de OZB-waarde. En ten slotte: een vermogen van 100.000 euro opeten in 20 jaar (levensverwachting) levert slechts iets meer op dan 5.000 euro per jaar.
Trouwens: de komende vele jaren zijn de gebruikers van de intramurale ouderenzorg: 70% alleenstaande vrouwen/weduwen, met een leeftijd van rond de 79 jaar en een verblijf van circa 3 jaar in het verpleeghuis. Als inkomen hebben zij AOW en een zeer beperkt weduwenpensioen. De vrouwen die meer hebben, redden zich wel. Zij redden zich nu ook al.
Utopie
Dit is geen betoog om mensen met inkomens en vermogens die ertoe doen niet aan te spreken op de beschikbaarheid van eigen middelen; integendeel. Maar verwachten dat daarmee collectieve lasten fors kunnen worden teruggebracht is een utopie en derhalve een verkeerde benadering van de oplossing van een collectief vraagstuk: voor welke mensen stellen wij collectieve systemen beschikbaar. Mensen die niet aan de door democratische besluitvorming tot stand gekomen richtlijnen voldoen vallen dan automatisch af. We zien wel hoeveel en wie dat zijn. Degenen die dat niet zijn, zijn veel belangrijker.
Paul Baks
Partner BMC Advies