Recent is het bestuursakkoord tussen de ziekenhuizen en de minister van volksgezondheid getekend. Dat akkoord heeft in de publiciteit veel aandacht gekregen met verschillende kwalificaties ten aanzien van de haalbaarheid en de mate van marktwerking. Laten we het eens bekijken aan de hand van enkele hoofdpunten van het akkoord.
Selectieve inkoop
Zorgverzekeraars zullen de selectieve inkoop van zorg sterk uitbreiden. Selectieve inkoop was tot voor kort uit den boze. Verzekeraars voelden daar niet voor omdat zij bang waren verzekerden te verliezen. Ook minister Schipper zelf was als Kamerlid tegenstander van selectieve inkoop. Dat zou de vrijheid van keuze van de patiënt beknotten en dat mocht niet de bedoeling zijn. Op zich zelf past een dergelijke benadering in de marktwerking. Immers slechts op die manier kan het verschil worden gemaakt door verzekeraars. Vraag is natuurlijk of dit echt gaat gebeuren. Waarom zouden de verzekeraars het nu wel willen doen en waarom zou de politiek nu wel een beknotting van de keuzevrijheid van de patiënten accepteren. En hoe zal de burger gaan reageren die merkt dat hij/zij niet meer kan kiezen of gedwongen wordt een andere specialist te nemen. Die race is nog lang niet gelopen
Spreiding
Zorgverzekeraars en aanbieders zullen spreiding en specialisaties van ziekenhuisfuncties gaan bewerkstelligen met het oog op grotere doelmatigheid en kwaliteit en innovatie. Dit is een uiterst ambitieuze doelstelling met vele haken en ogen. Enkele daarvan zet ik kort op een rijtje.
Ten eerste is een dergelijke taakverdeling en concentratie nog nooit echt gelukt zonder een krachtige overheidsinterventie. De academische ziekenhuizen slagen daar al jaren niet in, ondanks dringende verzoeken van de overheid. Het herindelen van de acute zorg zal evenzeer problemen opleveren omdat een ziekenhuis dat als een essentieel onderdeel beschouwt. Ten derde zullen veel ziekenhuizen vast willen houden aan een bepaald pakket van functies als lijfsbehoud van hun bestaan. Hoogstens zouden fusies en schaalvergroting invloed kunnen uitoefen op een functieverdeling. Ten vierde hoe gaan verzekeraars dat bewerkstelligen in een concurrente omgeving. Afspraken over productie en prijzen zijn immers uit den boze bij de huidige regelgeving met betrekking tot de mededinging. Tenslotte is er ook een financieel plaatje aan verbonden. Wijzigingen en herverdeling van functiepakketten tasten de exploitatiemogelijkheden aan van bestaande ziekenhuizen. Stoot men bijvoorbeeld bepaalde functies af dan gaan de kostprijzen van de resterende functies omhoog. Immers een deel van de vaste kosten verdwijnt niet met die functie. Wie gaan die extra kosten en dus hogere prijzen betalen? Welke verzekeraar en welke verzekerden zijn daarbij betrokken? De ervaring leert dat voor een dergelijke herverdeling slechts de overheid via regelgeving resultaten kan boeken. Vroeger had de overheid daarvoor een planningswet, de wet ziekenhuisvoorzieningen.
Substitutie
De vragen die ik stel naar aanleiding van deze twee hoofdpunten van het akkoord zijn evenzeer van toepassing op de afgesproken substitutie tussen de eerste lijn en de tweede lijn in de derde afspraak van het akkoord.
Afbouw overbodige capaciteit
De vierde afspraak is de afbouw van overbodige ziekenhuiscapaciteit. Wie gaat dat betalen, is direct de grote vraag? Want er staat terecht in het akkoord dat alleen daadwerkelijke afbouw de benodigde doelmatigheidswinst kan realiseren die voor het doel van het bestuursakkoord nodig is: een terugdringing van de expansieve groei van de ziekenhuiskosten van 6 á 7 procent gedurende de laatste jaren tot circa 5 procent. Vroeger hadden we daar specifieke bepalingen voor in het kader van de wet ziekenhuisvoorzieningen. Er was zelfs een speciaal orgaan voor nodig om de scheidsrechtelijke beslissingen te nemen in dat soort dossiers: het College Sanering dat overigens nu ook wordt geliquideerd. Hoe worden de rekeningen van sluiting verdeeld tussen de verzekeraars en de consumenten/verzekerden? Goede vragen waar men het antwoord nog op schuldig is.
Slim akkoord
Kortom, het akkoord heeft vele haken en ogen, roept vele vragen op en leidt tot veel discussie als het gaat over de haalbaarheid, de mate van marktwerking, de keuzevrijheid van de patiënt en de financiële doelstellingen. Via dit akkoord is er duidelijk gekozen voor de klassieke weg van overleg tussen functionele partijen zonder inspraak van de consumenten/patiënten en dus uitdrukkelijk NIET voor een ontwikkeling gedicteerd door de markt. Desondanks is mijn bijdrage voorzien van de titel Slim Akkoord. Dus dat moet even uitgelegd worden.
Variant op aloude vraag
Het akkoord spreekt ten eerste van inspanningsverplichtingen in plaats van resultaatverplichtingen. Dus niemand kan er aan gehouden worden. Vervolgens kent het akkoord een termijn tot 2015. Dan is er al lang weer een nieuw kabinet met nieuwe rondes en nieuwe kansen. Tot die tijd heeft minister Schippers rust aan het front. En mocht het allemaal niet lukken dan kan de minister toch nog een oude truc onder een nieuwe naam uit de kast halen: het zogenaamde macrobeheersingsinstrument, ofwel een doodordinaire algemene korting op de ziekenhuizen. En dat doet de minister natuurlijk zeer tegen haar zin, want liever had ze gehad dat de veldpartijen (geen marktpartijen meer!) zich aan de afspraken van het bestuursakkoord hadden gehouden. Tja, eigen schuld dikke bult is het dan. Voor de contractpartijen is het akkoord ook wel gunstig. Iedereen weet dat het toch niet haalbaar is, maar ze hebben er wat voor terug gekregen: minder kortingen in 2011, even pas op de plaats voor de jaren daarna, de uitwerking van het akkoord is immers een zaak van lange adem, en als het toch op kortingen aankomt dan kan men de minister weer lekker uitfoeteren.
Zo is iedereen weer tevreden. Echt een Nederlandse oplossing. Dus zo beschouwd is er wel degelijk sprake van een slim akkoord. Het is een variant op de aloude vraag: hoe komen we de winter (lees de kabinetsperiode) door?
Chapeau voor de minister.