Zorgorganisaties moeten zaken als ketenzorg en regievoering beter afstemmen in hun onderlinge relaties. Doorslaggevend in deze afstemming moet de vraag ‘wat is het beste voor de patiënt’ zijn. Dit geldt voor zowel de formele als informele zorg. Hierbij kunnen “de nauwelijks zinvolle condities en bemoeienis van een NMa, NZa en andere bureaucratie” genegeerd worden. Dat zei Anton Westerlaken, bestuurder van het Erasmus Medisch Centrum donderdag tijdens de vijfde Nationale Mantelzorglezing in Utrecht.
Geen bemoeienis autoriteiten en politiek
Westerlaken ziet graag dat zorgorganisaties de informele zorg eerder betrekken in de keten. Ook moeten zij samenwerken met zorgverzekeraars in het belang van de patiënt en de mantelzorgers. “Zorgverzekeraars kunnen hun inkoopgedrag hierop inrichten en de ketenbenadering ondersteunen of faciliteren. Daarnaast kunnen verzekeraars actiever worden om nieuwe arrangementen aan te bieden.” Hierbij denkt Westerlaken aan vormen als de oude “kruisverenigingen” en nieuwe verzekeringsarrangementen zonder winstoogmerk. Wat hem betreft bemoeit de politiek zich hier niet mee, want dat heeft volgens hem “zeker geen meerwaarde”. Hetzelfde geldt voorautoriteiten als de Mededingingsautoriteit (NMa) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Opgelegde voorzichtigheid
Deze autoriteiten kunnen wat Westerlaken betreft “buiten gaan spelen”. Zorgorganisaties moeten initiatief nemen en de handen ineen slaan. Doen wat nodig is. Volgens Westerlaken is de harde toetsingsvraag of de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg verbetert. “Dat moet het uitgangspunt zijn. We moeten zorgen dat de patiënt krijgt wat hij nodig heeft. Daarbij moeten we ons niet teveel aantrekken van het systeem. Dat leidt tot opgelegde voorzichtigheid.”
Belangen patiënt staan voorop
Mensen zijn volgens de ziekenhuisbestuurder vaak te bang om initiatief te nemen en denken dat ze eerst toestemming moeten vragen van de autoriteiten. Westerlaken heeft hier lak aan. “Daar waar je dingen doet om de kwaliteit en de zorg voor de patiënt te verbeteren, mag dat.” Dat illustreert zijn visie op hoe zorgorganisaties moeten gaan samenwerken; het belang van de patiënt voorop en de autoriteiten zijn ondergeschikt. Voor een eventuele confrontatie is hij niet bang: “Als ik handel vanuit de diepe overtuiging de kwaliteit van zorg voor de patiënt te versterken, wie kan me dan wat maken? Desnoods verantwoord ik me voor de rechter.”