In het boek “Buurtzorg: menselijkheid boven bureaucratie” laakt directeur Jos de Blok thuiszorgaanbieders die kleinschalig werken paren aan het inzetten van lager opgeleiden. Volgens De Blok plaatsen deze organisaties zich ten onrechte op één lijn met Buurtzorg.
Groei
In het boek, waarvan minister-president Balkenende woensdag het eerste exemplaar in ontvangst nam, lichten Buurtzorg-directeur Jos de Blok en Aart Pool de werkwijze van Buurtzorg uitgebreid toe. Buurtzorg heeft sinds de oprichting in 2006 een onstuimige groei doorgemaakt. Inmiddels telt de organisatie circa tweehonderd teams waarbinnen over heel Nederland tweeduizend thuiszorgprofessionals actief zijn.
‘Positieve tendens’
De Buurtzorg-aanpak maakt school. Veel reguliere aanbieders hebben werk gemaakt van een wijkgerichte aanpak met veel zelfstandigheid voor professionals. Een positieve tendens, vindt De Blok. Maar De Blok constateert tevens dat deze werkwijze gepaard gaat met het inzetten van lager opgeleiden. Hij wijst erop dat de helft van de 2100 medewerkers bij Buurtzorg is opgeleid op HBO-niveau en de andere helft op MBO-niveau. Ook moet er ruimschoots tijd zijn voor overleg en scholing en is het raadzaam om in een beperkt geografisch gebied te werken. Door gebruik te maken van de netwerken op buurtniveau kunnen cliënten eerder uit zorg. De helft van alle 14 duizend cliënten die Buurtzorg in 2009 had, bleven korter dan drie maanden in zorg. Als een van de bovenstaande ingrediënten ontbreekt, is er volgens De Blok geen sprake van Buurtzorg.
Vergelijkend onderzoek
In het boek verweert De Blok zich tegen de beschuldiging dat Buurtzorg zich schuldig maakt aan cherry picking door zich alleen op ‘makkelijke en rendabele vragen’ te richten. Volgens De Blok ontstaat deze indruk doordat met name startende Buurtzorg-teams niet alle vragen aankunnen. Naarmate een team groeit, kunnen meer cliënten direct geholpen worden. De resultaten van de teams zijn volgens De Blok niet afhankelijk van de omvang van hun werkgebied. Buurtzorg kent geen ‘rendabele’ en ‘onrendabele’ gebieden. Wel zoeken huisartsen en ziekenhuizen volgens De Blok vaak contact met Buurtzorg omdat cliënten niet bij andere organisaties terechtkunnen. Buurtzorg wil graag door vergelijkend onderzoek met andere zorgorganisaties laten zien hoe de cliëntenpopulatie is samengesteld.
‘Minder gewichtig’
De Blok bestrijdt ook dat Buurtzorg bijzondere voorwaarden heeft bedongen bij de zorgkantoren. Hoewel Buurtzorg volgens De Blok graag de regels ter discussie stelt om zo het dominante productiedenken in de AWBZ te doorbreken, moet Buurtzorg zich net als andere AWBZ- organisaties houden aan alle AZR-, inkoop- en verantwoordingsregels. “Wel kan dat dankzij slimme ICT- oplossingen anders gebeuren en hoeft er minder gewichtig over gedaan te worden”, aldus De Blok. “Buurtzorg is van mening dat alle apparaatjes om de tijd te registreren de verantwoording alleen maar moeilijker maken en denkt graag mee over hoe het eenvoudiger kan.”
‘Goede professionals’
De Blok keert zich in het boek ook tegen de suggestie dat Buurtzorg personeel ronselt bij concurrerende aanbieders. “Dat het goede professionals zijn die bij Buurtzorg aankloppen, klopt helemaal”, erkent De Blok, maar ze doen dit geheel uit eigen beweging. “Buurtzorg adverteert echter zelden omdat professionals uit zichzelf naar Buurtzorg toekomen. Vaak krijgen ze zelfs het advies eerst te kijken of ze binnen hun ‘oude’ organisatie een verandering teweeg kunnen brengen. Met diverse grote thuiszorgorganisaties heeft Buurtzorg de afgelopen jaren geprobeerd samen te werken, maar een echt goede vorm is daarvoor nog niet gevonden.”