Diverse instanties hebben steken laten vallen bij het overplaatsen en toekennen van vrijheden aan Michael P., de man die in 2017 Anne Faber vermoordde.
De zorg aan P. voldeed binnen de diagnose die over hem was gesteld. Daarin was echter mogelijk andere problematiek samenhangend met de zedendelicten niet voldoende meegenomen. Daarmee is het risico voor de samenleving van zijn overplaatsing van de gevangenis naar de kliniek in Den Dolder niet goed ingeschat. Dat concluderen de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in een gezamenlijk rapport.
Advies
Michael P. is in juli vorig jaar in eerste aanleg veroordeeld voor het verkrachten en doden van Anne Faber. Zijn hoger beroep tegen deze veroordeling loopt nog. Hij wordt ervan verdacht dit misdrijf te hebben gepleegd terwijl hij een lange straf uitzat voor onder meer het verkrachten van twee minderjarigen. In de gevangenis in Vught kwam P. terecht op de psychiatrische afdeling (PPC). Die afdeling had advies moeten inwinnen bij het Openbaar Ministerie over meer vrijheden voor P. “Het PPC heeft ten onrechte niet expliciet om advies gevraagd’’, schrijven de Inspecties.
Risico’s
Ook in FPA Roosenburg, de forensische kliniek waarnaar hij werd overgeplaatst, is onvoldoende gekeken wat voor risico’s voor de maatschappij er waren als P. meer vrijheden zou krijgen. De inspecties rekenen dat niet alleen de kliniek, maar ook de PPC Vught en de Dienst Justitiële Inrichtingen aan.
Lessen
“Hoewel dit onderzoek een op zichzelf staande zaak betreft, zijn hieruit ook meer algemene lessen te trekken”, schrijft de IGJ op haar website. “Met name de procedures rond overplaatsing naar een forensische ggz-instelling en het verlenen van vrijheden zijn complex van aard. De procedures wekken de schijn dat zij voldoende gericht zijn op het beperken van risico’s maar dat blijkt niet het geval. Dit vraagt om herbezinning op onder meer de verantwoordelijkheden tussen alle betrokken organisaties en de onderlinge samenwerking.” (ANP/Skipr)