Terwijl het verzet tegen het bestuursakkoord groeit, dreigen de noodzakelijke verbeteringen in de jeugdzorg te stagneren. We moeten nú in de gezinnen, hulpverleners en behandelmethoden investeren, los van welke stelselhervorming dan ook.
Wakker geschud
Het was zomaar een nieuwsmail die mij kortgeleden écht wakker schudde. “De zes brancheorganisaties in de zorg voor jeugd zijn positief over de plannen om één stelsel zorg voor jeugd te maken. Over de weg ernaar toe verschillen ze van mening.’’ Dit was een mail van Actiz, een organisatie van zorgondernemers, waaronder bijvoorbeeld instellingen voor thuis- en jeugdgezondheidszorg vallen. Bijgesloten zaten de zogeheten visiedocumenten van andere grote partijen, zoals die van de VNG en GGZ Nederland, de vereniging die de belangen van de kinder- en jeugdpsychiatrie behartigt.
Stelselwijziging
Al deze organisaties – en nog vele andere – hebben zich enorm ingespannen om hun mening te vormen over de voorgenomen reorganisatie van de jeugdzorg. De jeugdzorg wordt overgeheveld van de provincies naar de gemeenten en er komt één financieringssysteem waar alle jeugdhulp onder valt. Ik ben niet tegen deze stelselwijziging, maar betreur wel de vaak verlammende uitwerking van zulke bestuurlijke ingrepen op initiatieven om de zorg nu al te verbeteren. Want dat is wat er nu gebeurt. Ik vind het jammer dat er zoveel geld, tijd en energie naar zulke organisatorische kwesties gaat, terwijl tegelijkertijd kinderen wachten op (de juiste) hulp en hulpverleners op (de juiste) kennis.
Moeizaam proces
Helaas is het einde nog niet in zicht. De decentralisatie van de jeugdzorg maakt onderdeel uit van het bestuursakkoord dat het rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen over een veel breder ‘pakket’ willen afsluiten. Dit is een uiterst moeizaam proces. Diverse gemeenten en provincies maakten hun tegenstem al bekend en de (geschrokken) VNG wilde opnieuw met het kabinet in gesprek. En tijdens de ledenvergadering op 8 juni maakten de gemeenten opnieuw duidelijk het bestuursakkoord op punten te verwerpen.
Niet wachten
Als voorzitter van diverse commissies in het veld pleit ik voor acties die de kinderen en hulpverleners nu al kunnen helpen. We mogen niet wachten tot een Centrum voor Jeugd en Gezin de taken van de jeugdzorg in 2015 overneemt. De afgelopen jaren zijn veel goede initiatieven genomen en staatssecretaris van Veldhuijzen van Zanten moet en kan nu doorpakken om te oogsten wat er is gezaaid. Ik noem vier punten waarop snelle actie nodig is, los van welke stelselwijziging ook. Ten eerste moet de bestaande kennis beter worden benut. De kwaliteit van zorg gaat daarmee omhoog én er kan geld worden bespaard. Zo maken hulpverleners in de jeugd(gezondheids-)zorg gebruik van veel verschillende behandelingen, waarvan er vele uit het buitenland afkomstig zijn. Wie voor het eerst naar de databank http://www.jeugdinterventies.nlsurft, staat versteld van de enorme lijst afkortingen en namen.
Investeren in onderzoek
We weten al dat niet al deze (buitenlandse) behandelmethoden in Nederland nodig zijn, ofwel omdat hun werkzaamheid onvoldoende bewezen is, ofwel omdat ze (te)veel op elkaar lijken. Door te investeren in onderzoek dat uitmaakt welke factoren bepalen dat een behandelmethode werkt, kunnen we voor een beperkt aantal methoden gaan kiezen. En passant zoeken we dan ook uit hoe we kunnen voorkomen dat er geld ‘weglekt’ naar Amerika of Australië, omdat daar de licenties van diverse behandelmethoden nog liggen. Hetzelfde geldt voor de vele vragenlijsten die hulpverleners gebruiken om vast te stellen wat een kind precies heeft. Ook in dat aanbod moeten we, op basis van kennis en consensus, tot een beperkte selectie komen.
Verwijzen?
Natuurlijk moeten we er daarbij van uitgaan – en dat is mijn tweede punt – dat zowel de diagnostiek als behandeling erop gericht moeten zijn om het kind zo dicht mogelijk bij huis te helpen. VNG-jeugdvoorzitter Erik Dannenberg had het wat dat betreft niet mooier kunnen zeggen. “Ik wil het woord verwijzen niet meer horen. Stuur geen kinderen meer door, maar haal er hulp bij als het moeilijk wordt”, zei hij. Terecht wordt er de laatste tijd op gehamerd dat ‘de eigen kracht van het gezin’ uitgangspunt moet zijn van beleid. Dit kunnen we nu al realiseren, zelfs als het akkoord níet zou worden gesloten.
Hiaten
Ten derde moeten we snel nagaan welke hiaten in kennis er nog zijn en de bestaande hiaten invullen. Zo wijst een recente inventarisatie uit dat er nog nauwelijks betrouwbare instrumenten zijn om vast te stellen of een kind mishandeld wordt. Ook blijkt uit studies dat we weliswaar zeggen dat sommige behandelmethoden effectief zijn, maar óók dat daarmee niet bewezen is dat deze ook voor allochtone kinderen werken. We moeten veel meer rekening houden met verschillen in geslacht, sociaaleconomische omstandigheden en etnische komaf. Neem Rotterdam, daar is nu zestig procent van de jeugdigen in de leeftijd van nul tot twintig jaar allochtoon.
Geen goede structuur
Last but not least moeten we ervoor zorgen dat alle al aanwezige kennis de hulpverleners ook echt bereikt. Zelfs veel jeugdhulpverleners hebben nog nooit in de genoemde databank gekeken. Anders dan in de medische wereld, is er in dit jeugdveld nog geen goede structuur voor opleidingen en bij- en nascholingen waarin dit soort kennis en expertise aan bod komt. Hulpverleners moeten niet alleen weten wat werkt, ze moeten het ook doen. Net als ik, weet ook de staatssecretaris welke acties hier voor nodig zijn. Over al deze zaken kan de staatssecretaris nú al beslissen, los van welke stelselwijziging of bestuurlijk akkoord ook.