Sinds we weten dat zelfs de telefoongesprekken van Angela Merkel niet veilig zijn voor de luistergrage oren van de NSA, is er weer een hele discussie over privacy losgebarsten.
Het gaat hierbij vooral over het veiligheidsaspect: hoe voorkomen we terrorisme en bieden we burgers zekerheid? ‘Het leven in een veilige samenleving staat of valt met de bereidheid van haar burgers om hun privacy in te leveren’, aldus oud-staatssecretaris van Defensie, Jack de Vries. En ook andere vormen van privacyschending zijn volop in het nieuws, zie de ophef rond de recente introductie van de nieuwe bonuskaart van Albert Heijn. Maar we kennen in onze maatschappij meer vragen rond openbaarmaking van persoonlijke gegevens, in de zorg bijvoorbeeld.
Privacyaspecten zorg
Aanbieders van geestelijke gezondheidszorg hebben, net als andere zorgaanbieders trouwens, steeds vaker te maken met vragen die niet zozeer gaan over de zorg, maar over de privacyaspecten van het leveren van die zorg. En dat maakt dat je als aanbieder ineens op een filosofische manier moet kijken naar de zaken die van je gevraagd worden. Wat betekent het voor een patiënt als je iemands stoornis op een factuur moet zetten, openbaar voor de verzekeraar en wie weet nog meer? Hoe zit het met zorg aan jongeren die binnenkort onder de nieuwe Jeugdwet vallen en dus onder de regie van de gemeenten komen? Hoe is het binnen de gemeentelijke organisatie gesteld met het medisch beroepsgeheim?
Voer voor juristen
Het zijn vragen waar niet één, twee, drie een antwoord op te vinden is. Voer voor juristen, om Harry Mulisch te parafraseren. Maar ook voor juristen zijn dit soort vragen geen abc’tje. Welke persoonlijke gegevens kunnen we delen en met wie? Samenwerking is nu het toverwoord, en terecht. Het moet gedaan zijn met het langs elkaar heen werken van instanties. We moeten als ggz-organisaties bijvoorbeeld samenwerken met woningbouwverengingen, het UWV, met de politie en heel veel andere organisaties. Kritiek die we vaak krijgen in deze samenwerking is dat de ggz zich altijd verschuilt achter het beroepsgeheim. Het roept veel weerstand op bij andere organisaties die wel vrijuit over personen kunnen spreken en dat is niet goed voor het imago van de zorg. In de vragen rondom privacy is het goed daar ook over na te denken, hoe stel je je als zorgaanbieder op bij samenwerkingsverbanden? Is de beste manier misschien, zoals ik laatst iemand hoorde zeggen, deze uitspraak: de ggz is de laatste om te praten, maar de eerste om te luisteren?
Grenzen aangeven
Privacy gaat om bescherming van persoonlijke integriteit, over bescherming van communicatie en over bescherming van persoonsgegevens. Onderwerpen waar ook medici zich een mening over moeten vormen. Bij het vormen van wet- en regelgeving moeten we ons telkens afvragen: hoe zinvol is het? Welke informatie is zinnig om te delen omdat een behandeling er bijvoorbeeld efficiënter van kan worden? Wordt een declaratie er beter van als iemands stoornis erop vermeld wordt? Waarom doen we wat we doen en wat betekent het voor iemands persoonlijke integriteit? We gaan graag uit van de mondige patiënt, maar de werkelijkheid is vaak weerbarstiger. Als patiënt wordt je overgeleverd aan systemen en wordt je naam omgezet in een verzekeringsnummer. Grenzen worden dan makkelijk overschreden. Want is het niet makkelijk om in deze gedragscode toch nog te vragen naar nog meer gegevens van een patiënt? Beter mee verlegen, dan om verlegen toch? Hoe meer gegevens hoe beter, lijkt het soms wel. Het systeem is dol op informatie. Aan zorgprofessionals en ons als branche-organisatie om nieuwe regels kritisch tegen het licht te houden. En ondertussen na te blijven denken over wat we eigenlijk vragen van onze patiënten en hoe we omgaan met het in ons gestelde vertrouwen.
Paul van Rooij
directeur GGZ Nederland