Een beetje tussen de regels door voltrekt zich dit jaar een stelselwijziging in de zorg. Waren consumenten/patiëntenorganisaties in het in 2006 ingevoerde zorgstelsel als derde partij onmisbaar voor het stelselevenwicht naast verzekeraars en zorgaanbieders, nu mogen ze blij zijn dat ze als ervaringsdeskundige hun zegje mogen doen. Of moet je zeggen moeten blij zijn?
Van extra geld naar halvering subsidie
Het stond er zo mooi zwart op wit in 2005: de patiënten/consumentenbeweging moest in het nieuwe zorgstelsel uitgroeien tot een volwaardige marktpartij. Om de inkoop- en onderhandelingsmacht van de beweging te versterken werd 7 miljoen euro extra beschikbaar gesteld. Deze zogenaamde ‘Hannie van Leeuwen-gelden’ vormden een belangrijke investering voor de te bereiken status van derde partij. Nu wordt het jaarlijks beschikbare budget van 43 miljoen bijna gehalveerd en vinden de Minister en Staatssecretaris van VWS 25 miljoen voldoende.
Van derde naar geen partij
In het in juli gesloten akkoord over de ziekenhuiszorg van de overheid met de ziekenhuiswereld en de zorgverzekeraars staat dat “over de in dit akkoord vervatte afspraken partijen in overleg zullen treden met patiëntenorganisaties, teneinde het patiëntenperspectief te waarborgen”. Waar zou dat overleg –na de door zorgverzekeraars aangekondigde nullijn- overigens over gaan?
En gisteren werd in Amsterdam het akkoord over de bijna één miljard meer voor de langdurige zorg door brancheorganisaties, zorgverzekeraars en het ministerie ondertekend. Geen van de partijen komt blijkbaar meer op het idee de derde partij bij de onderhandelingen te betrekken. Kortom: van derde partij naar geen partij.
“Bundel je kracht, samen sterk”
Het motto van de brief van 25 mei jl. van de Minister en Staatssecretaris van VWS over de bezuiniging dat de lading aardig dekt. Nog korter door de bocht staat er: doe het zelf. In de brief wordt de visie op de organisaties van patiënten, gehandicapten en ouderen (pgo) geschetst: met de voorgenomen invoering van de Wet cliëntenrechten zorg en de Zorgbeginselenwet moet de positie van de cliënt worden versterkt en pgo-organisaties zijn er om “cliëntenervaringen te bundelen”, “overheden en maatschappelijke organisaties scherp te houden” en “bij te dragen aan goed functionerende zorgstelsels”.
Ziek, zwak of misselijk
Hoewel in de visie niet expliciet verwoord, blijkt uit de hoofdlijnen voor het nieuwe subsidiebeleid, dat een organisatie zich moet richten op een “specifieke aandoening of beperking”. Voor organisaties die dat niet in hun vaandel hebben staan –zoals Per Saldo- wordt een uitweg gezocht door de toekomstige subsidie -fors minder- te baseren op de Kaderregeling VWS-subsidies of voor anderen –zoals de ouderenorganisaties- wordt het ‘skippen’. Oud zijn is niet identiek aan ziek, zwak of misselijk.
Derde partij geen tweede viool
In de visie van de VWS komen etiketten als derde partij of volwaardige marktpartij niet meer voor en ook inkoop- en onderhandelingsmacht lijkt uit het zicht verdwenen. Of dat komt door de in de afgelopen jaren opgedane ervaringen met de organisaties of omdat er sprake is van gewijzigd beleid wordt niet geëxpliciteerd. Dat het de PGO-organisaties als derde partij niet gelukt is ook maar een tweede viool te spelen is geen nieuws. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Eén ervan is het energievretende eigen belang in het Utrechtse.
Horendol
Maar een belangrijker oorzaak is de financiering, zowel in omvang als in systematiek. Met een hoge omloopsnelheid passeren subsidieregimes. Gisteren euro’s voor de instandhouding, vandaag voor programma’s en projecten en morgen voor vouchers en externe ondersteuning. En het beschikbare budget is al even –soms ook letterlijk- onberekenbaar. Gisteren tien procent erbij, vandaag nog meer en overmorgen halveren. Om horendol van te worden.
Premie alleen voor zorg
De bezuiniging –door VWS omschreven als het “terugbrengen van het budget”- is een uitvloeisel van het Regeerakkoord, dus een mooie aanleiding om de motie Van Dijken/Vendrik (2010) uit te voeren, waarin gevraagd wordt onafhankelijke premiefinanciering nader te onderzoeken en dat met verzekeraars te bespreken. De bewindspersonen concluderen dat het inzetten van premiegelden voor pgo-organisaties onwenselijk is. Dat zou ten koste gaan van het leveren van zorg. En premiefinanciering zou leiden tot afhankelijkheid van de verzekeraars. Verzekeraars –zo staat in de brief- voelen er ook niet voor. In deze context ligt het voor de hand dat het wel uit premiegelden betalen van hun brancheorganisaties door zorgverzekeraars en zorgaanbieders vragen oproept. Maar het is –zo antwoordt de Minister op vragen van mevrouw Dijkstra (D66) over premiefinanciering voor patiëntenorganisaties- hun vrije keuze belangenbehartiging uit premiegelden te financieren en het is geen automatisme. Van wie is de premie eigenlijk?
Zeuren geen pretje
Alles op een rijtje zettend, lijkt het erop dat er in stelseltermen niet meer op de pgo-organisaties wordt gerekend en dat de subsidie het karakter krijgt van een extraatje. Dat is even wennen, maar wie weet overtreffen de voordelen de nadelen. Altijd maar moeten zeuren om er bij te mogen horen is ook geen pretje.
Energiek, creatief en onorthodox
Organisaties van cliënten en patiënten zullen hun oriëntatie moeten verleggen. Op eigen kracht de stem van verzekerden, cliënten en patiënten kracht bij zetten. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zullen als die kracht manifest wordt de cliëntenbeweging niet passeren bij convenanten. En uit de premie maken ze dan ongetwijfeld extra middelen vrij voor belangenbehartiging en dus niet alleen voor de eigen brancheorganisaties. Aan de inbreng van de pgo-organisaties in een Kwaliteitsinstituut hangt voortaan een prijskaartje. Organisaties kijken eerst kritisch naar de lasten en niet alleen de baten voor dat ze zich op de ‘vouchers van rijkswege’ storten. Maar bovenal: de verkregen vrijheid aangrijpen om energiek, creatief en onorthodox de krachten te bundelen om samen sterk te staan.