Minister Ernst Hirsch Ballin van Justitie verandert niets aan het beroepsgeheim van artsen. Hij heeft dat aan de Tweede Kamer geschreven in antwoord op vragen over een moordonderzoek bij de psychiatrische instelling Parnassia in Den Haag.
Onderzoek moordzaak
De kliniek weigerde de politie inzage te geven in het dossier van een patiënt die mogelijk betrokken was bij de niet-natuurlijke dood van vier mensen. De rechter bepaalde dat Parnassia zich terecht beriep op het medisch beroepsgeheim. De politie staakte noodgedwongen het onderzoek naar de dood van een moeder en haar zoon. Hun lichamen werden in december 2007 in een sloot op het terrein van Parnassia aangetroffen. De politie stuitte vervolgens op nog twee verdachte sterfgevallen.
Beroepsgeheim
De PVV, het CDA en de VVD vroegen de minister of het nodig is de rechter de mogelijkheid te geven het medisch beroepsgeheim te doorbreken als dat noodzakelijk is om een moord beter te kunnen onderzoeken. Volgens Hirsch Ballin zijn die mogelijkheden er al en is er dus geen noodzaak de wet aan te passen.
Afwegen
De rechter kan nu al beoordelen of een arts al dan niet terecht heeft geweigerd informatie te geven die onder zijn beroepsgeheim valt. Dit zogeheten verschoningsrecht is niet absoluut, stelt de minister. Er zijn volgens hem situaties denkbaar waarin een arts gegevens mag verstrekken. De arts moet per geval afwegen of het belang van de opsporing en de veiligheid zwaarder weegt dan de bescherming van persoonsgegevens en de geheimhoudingsplicht.
Onderzoek
Het onderzoek naar de verdachte sterfgevallen bij Parnassia heeft uiteindelijk niet tot arrestatie van een verdachte geleid. Als er nieuwe aanknopingspunten naar voren komen, kan de politie het onderzoek alsnog voortzetten. (ANP)