Substitutie in de zorg is mogelijk, als huisartsen meer zelf doen en minder doorverwijzen naar specialisten. Dat stelt onderzoeksinstituut NIVEL na onderzoek bij een zestal ziektes en aandoeningen.
De zes aandoeningen die onderzocht zijn, zijn de chronische ziektes COPD, astma en diabetes en de acute aandoeningen scheur/snijwond, moedervlek en atheroomcyste/epitheelcyste. Bij astma, COPD en bij moedervlekken bleek dat meer zorg in de huisartspraktijk gepaard gaat met minder zorg door de specialist.
Bij de drie andere aandoeningen, diabetes, scheur/snijwond, atheroomcyste/epitheelcyste, bleek meer zorg door de huisarts niet samen te gaan met minder zorg in het ziekenhuis, aldus het NIVEL.
Moeilijk van de grond
Substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn is een speerpunt van het regeringsbeleid voor de gezondheidszorg. Het is echter niet bekend of en hoe substitutie werkt, of meer zorg in de eerste lijn ook daadwerkelijk samengaat met minder zorg in de tweede lijn. Vanzelfsprekend is dit volgens het NIVEL niet.
Het NIVEL doet sinds 2008 onderzoek naar substitutie. Door de jaren heen zijn steeds meer zorgaanbieders in de eerste lijn bij het onderzoek aangehaakt. Inmiddels nemen ruim 500 huisartspraktijken met ruim anderhalf miljoen ingeschreven patiënten. Gegevens over verzekerde zorg komen van Vektis. Deze organisatie heeft toegang tot de gegevens uit de declaratiebestanden van alle zorgverzekeraars.
Volgens het NIVEL laat dit onderzoek zien dat er wel mogelijkheden zijn voor substitutie. “Om te zien of afspraken over substitutie effectief zijn, zou ons onderzoek herhaald moeten worden”, stelt het onderzoeksinstituut. “Door het herhalen met recente gegevens wordt zichtbaar of afspraken over substitutie inderdaad leiden tot meer zorg in de eerste lijn en minder in de tweede lijn. Mogelijk is dit ook een stimulans om tot verdere afspraken over substitutie te komen, deze lijken namelijk moeilijk van de grond te komen.”