Een geïndividualiseerde behandeling van patiënten die een stamceltransplantatie ondergaan verkleint de kans op complicaties en resulteert in een betere overleving. Nederlandse artsen tonen in Lancet Haematology aan dat de hoeveelheid afweercellen een betere doseringsmaat is dan het gewicht van de patiënt.
Na een donor-stamceltransplantatie (SCT) kunnen ernstige complicaties ontstaan, zoals de afstoting van de toegediende stamcellen. Om de kans op zulke complicaties te verkleinen krijgen patiënten een middel dat de vorming van een bepaald type witte bloedcellen afremt en zo een eventuele afweerreactie helpt voorkomen.
Van cruciaal belang hierbij is een precieze dosering. Binnen de huidige richtlijnen wordt het lichaamsgewicht van de patiënt als maatstaf voor dosering genomen, zonder dat dit wetenschappelijk is onderbouwd. Uit een analyse van het UMC Utrecht komt eens te meer het belang van een precieze dosering naar voren. Patiënten met een optimale blootstelling aan het middel dat de vorming van witte bloedcellen remt blijken een overlevingskans van 69 procent te hebben, tegen 32 procent bij een te lage dosering of 48 procent bij een te hoge dosering.
Toekomst
“Door onze bevindingen zijn wij een intensieve discussie binnen de beroepsgroep gestart of veel behandelprotocollen niet achterhaald zijn”, reageert internist-hematoloog Jurgen Kuball van het UMC Utrecht. “De toekomst zal een dosering op basis van het lymfocyten-getal zijn en niet meer op basis van lichaamsgewicht. Door deze geïndividualiseerde aanpak zorgen we er voor dat méér patiënten een stamceltransplantatie kunnen overleven.”
Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 400 patiënten een allogene SCT, waarvan rond de 90 kinderen. Deze behandeling is een laatste behandeloptie bij ernstige vormen van leukemie, afweerstoornissen, metabole ziekten en beenmergfalen. Een SCT is risicovol, 10 tot 50 procent van de patiënten die een SCT ondergaan sterft uiteindelijk, afhankelijk van indicatie.