In regeerakkoorden in Nederland wordt over het algemeen minder bezuinigd op, of zelfs meer uitgegeven aan, zorg dan politici in de verkiezingscampagne beloven. Het is waarschijnlijk dat de uitgaven aan zorg ook in de toekomst hoger zullen blijven dan partijen beloven in hun campagnes. Dit valt op te maken uit promotie-onderzoek van Wimar Bolhuis naar de partijkeuzes in doorrekeningen van het Centraal Planbureau (CPB) van verkiezingsprogramma’s en regeerakkoorden tussen 1986 en 2017.
De regeringspartijen hebben in de genoemde periode 52 procent minder omgebogen dan zij zich hadden voorgenomen in de CPB-doorrekening van hun programma’s. Het gemiddelde tussen voornemen en regeerakkoord over de hele periode is 0,08 procentpunt van het bruto binnenlands product; in prijzen van 2018 is dit zo’n 600 miljoen euro. Volgens Bolhuis hebben vooral formatiepartijen in 2006, 2010 en 2012 fors minder bezuinigd op zorg dan ze zich hadden voorgenomen te doen. “In 2010 is zelfs besloten tot extra uitgaven, een winst van ‘junior partner’ PVV.”
De promovendus aan de Universiteit Leiden, in het dagelijks leven werkzaam als plaatsvervangend directeur Sociale Zaken bij de SER, noemt het begrijpelijk dat partijen in de aanloop naar Tweede Kamer-verkiezingen bepaalde keuzes maken om zoveel mogelijk stemmen van kiezers te vergaren. Zij beloven bijvoorbeeld om de zorguitgaven te beperken om de kosten niet door te schuiven naar volgende generaties.
Na de verkiezingen kiezen zij er bij het aangaan van een regeerakkoord juist voor om minder te bezuinigen op zorg omdat dit stemmen zal kosten bij de volgende verkiezingen. Afgaande op het gedrag van de regeringspartijen is het waarschijnlijk dat de uitgaven aan zorg hoger zullen blijven dan partijen beloven in hun campagnes.
Uitgavenbeperkingen
Niet alleen op de zorg bezuinigen regeringspartijen uiteindelijk minder dan ze vooraf voornemens zijn te doen, volgens Bolhuis geldt dit ook voor de sociale zekerheid. Ook op die sector is in dertig jaar tijd minder bezuinigd, of meer uitgegeven, dan partijen beloofd hadden voor de verkiezingen. Er is een verschil tussen de twee sectoren: op sociale zekerheid zijn over de hele periode 1986-2017 minder “uitgavenbeperkingen” uitgevoerd, terwijl dit zich bij de zorguitgaven concentreert in de periode 2006-2012.
De VVD, het CDA, D66 en de ChristenUnie willen de groei van de zorguitgaven het meest afremmen. PVV, SP en GroenLinks ontzien de zorg relatief. In 2017 kozen alle partijen voor een koerswijziging; namelijk van ombuigingen in 2010 en 2012 naar een uitgavenstabilisatie of een sterke uitgavenhoging (SP, GroenLinks en PvdA). Bolhuis ziet nuanceverschillen op basis van ideologische partijvoorkeuren, maar de keuzes van alle partijen gaan over het algemeen in dezelfde richting. Partijen willen volgens hem vooral aansluiten bij de wensen van de gemiddelde kiezer.
Tot 2002 was er niet veel verschil tussen de standpunten van de politieke partijen met betrekking tot uitgaven aan de zorgsector. In 2002 was er een “kleine opleving van meningsverschillen”, voornamelijk omdat de SP voor het eerst de plannen liet doorrekenen door het CPB. Deze oppositiepartij is van oudsher een voorstander van hogere zorguitgaven.
Omslagpunt
In de aanloop naar de verkiezingen van 2006 kwamen de opvattingen over zorguitgaven redelijk overeen, voor het eerst. De recessie bracht weer een omslagpunt. In 2010 was er een opleving van de politieke meningsverschillen over het gewenste uitgavenniveau aan de zorg: de linkse partijen wilden beduidend minder bezuinigen dan de rechtse. In 2012 namen de meningsverschillen toe onder alle partijen.
In 2017, tenslotte, namen de onderlinge verschillen af tussen de traditionele regeringspartijen, de verschillende namen juist toe tussen links en rechts en alle partijen. De verschillen tussen de traditionele regeringspartijen en de linkse en rechtse partijen zijn steeds groter geworden, constateert Bolhuis, en waren in 2017 “aanzienlijk groter” dan in 1986.