Gemeenten zijn vrij om afspraken te maken dat voor cliënten zes weken per jaar geen vervanging voor de thuishulp wordt geregeld. Dit staat in antwoorden van staatssecretaris Martin van Rijn van VWS op Kamervragen van SP-Kamerlid Renske Leijten.
Leijten stelde de Kamervragen naar aanleiding van een inventarisatie van Skipr onder gemeenten. Daaruit blijkt dat verschillende gemeenten de huishoudelijke hulp in de zomervakantieperiode hebben geschrapt. De betreffende gemeenten hebben uit bezuinigingsoverwegingen in de contracten met aanbieders vastgelegd dat thuiszorghulpen gedurende hun vakantie niet vervangen worden. Cliënten komen hierdoor -soms onaangekondigd- tijdelijk zonder hulp te zitten.
Verantwoording
Van Rijn stelt een ‘zomerstop’ niet te willen verbieden. Gemeenten moeten zelf hun verantwoording nemen. Hij is van mening dat “bij maatschappelijke ondersteuning maatwerk geboden is en dat de gemeente verantwoordelijk is voor de continuïteit ervan ook in de zomerperiode”.
De zogenoemde ‘zomerstop’ op thuishulp heeft volgens Van Rijn geen betrekking op zorg, maar op maatschappelijke ondersteuning. En gemeenten hebben “een grote beleidsruimte” om te bepalen hoe zij de maatschappelijke ondersteuning verlenen, aldus Van Rijn. Verder wijst hij erop dat in het door Leijten aangehaalde artikel “de hulp gecontinueerd” moet worden indien dat op basis van signalen noodzakelijk blijkt.
Lokaal beleid
Wordt de hulp in de praktijk niet gecontinueerd terwijl dat wel noodzakelijk is, dan dient dat op lokaal niveau opgelost te worden. Van Rijn wijst op de gemeenteraad die het college van B en W dan ter verantwoording kan roepen. “Daarnaast is het ook voor een cliënt mogelijk om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het in de zomer niet verlenen van huishoudelijke hulp”, aldus Van Rijn.
Op de vraag hoe Van Rijn de continuïteit van zorg kan garanderen voor mensen die afhankelijk zijn van thuiszorg, maar deze niet krijgen vanwege een zomerstop, verwijst Van Rijn naar de Wmo. “De Wmo voorziet in de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de artikelen 4, 9a en 11 Wmo. De eerst aan te spreken instantie (zowel door de hulpvrager als door de gemeenteraad) is het College van B en W”.