Burn-outklachten komen meer voor bij vrouwen die manager zijn dan bij mannen met dit beroep. De werkdruk is vooral hoog in de zorg- en welzijnssector en in het onderwijs, waar relatief veel vrouwelijke managers werken.
Dit blijkt uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2015, uitgevoerd door het (CBS) en TNO.
Mensen met burn-outklachten voelen zich opgebrand door hun werk. Dit kenmerkt zich door gevoelens van extreme vermoeidheid en uitputting. Van de vrouwelijke managers zei 29 procent zich meerdere keren per maand leeg te voelen aan het einde van een werkdag. Ook zei 17 procent regelmatig emotioneel uitgeput te zijn of moe in de ochtend bij confrontatie met hun werk. Bij mannen lagen deze percentages 4 á 5 punten lager. Andere vermoeidheidsverschijnselen komen minder vaak voor, maar ook meer bij vrouwelijke dan bij mannelijke managers.
In 2015 had 14 procent van de vrouwelijke managers burn-outklachten. Zij zeggen bijvoorbeeld zich compleet uitgeput te voelen door hun werk of dat het veel van ze vergt om de hele dag met mensen te werken. Bij de mannen ging het om 10 procent. In onder meer de zorgsector is de emotionele belasting door het werk relatief hoog. Managers – vrouwen én mannen – hebben er relatief vaak te maken met een hoge werkdruk en emotioneel moeilijke situaties.
Verschil
Managers stellen overigens in het algemeen minder burn-outklachten te hebben dan gemiddeld. Van alle werknemers zei 13 procent dit soort klachten te hebben in 2015. Onder managers was dat 11 procent. Wel is het verschil tussen mannen en vrouwen bij managers relatief groot. In de meeste andere beroepsgroepen ligt het ervaren van burn-outklachten bij mannen en vrouwen dichter bij elkaar.
Van de 6,9 miljoen werknemers in Nederland zijn er bijna 350 duizend manager van beroep. Van alle mannelijke werknemers heeft 7 procent een managementfunctie en van alle vrouwelijke werknemers 3 procent. Dit verschil hangt samen met het feit dat veel vrouwen vooral in deeltijd werken. Deeltijders zijn minder vaak manager dan voltijders. Onder voltijders hebben mannen en vrouwen bijna even vaak een managementfunctie: respectievelijk 9 en 8 procent.