Nederlanders die worden behandeld in de specialistische geestelijke gezondheidszorg (ggz) behoren relatief vaak tot huishoudens uit de lagere inkomensgroepen. Dit geldt zowel voor volwassenen als voor kinderen en jongeren, meldt het CBS op basis van de registratie van diagnoses en behandelingen(DBC’s) in de ggz in 2014.
In dat jaar waren er ongeveer 800 duizend volwassenen en 230 duizend minderjarigen in behandeling bij de specialistische ggz. Van de Nederlanders van 18 jaar of ouder kwam 34 procent uit de groep met de laagste en 13 procent uit de groep met de hoogste inkomens. Voor personen die hierbij ook nog een of meer nachten in een instelling verbleven (8 procent van de behandelde personen) lopen die percentages nog meer uit elkaar. Van deze groep kwam 44 procent uit de laagste inkomensgroep en 8 procent uit de hoogste.
Verschillen tussen diagnoses
De oververtegenwoordiging van lage inkomensgroepen is niet in alle diagnosegroepen even groot. De grootste verschillen worden gevonden voor de groepen waar schizofrenie en verslavingen onder vallen. Meer dan 50 procent van de behandelde personen met deze psychische aandoeningen kwam uit de groep met de laagste inkomens, minder dan 10 procent uit de hoogste inkomensgroep.
Voor andere stoornissen, zoals eetstoornissen (anorexia en boulimia nervosa) en slaapstoornissen, is juist weinig verschil tussen de inkomensgroepen.
Jeugd
Ook in de jeugd-ggz blijkt er een relatie te zijn tussen het gebruik specialistische ggz en het huishoudelijk inkomen. 29 procent van 230 duizend behandelde kinderen kwam in 2014 uit de laagste en 12 procent uit de hoogste inkomensgroep komt. Dat is vergelijkbaar met het beeld bij volwassenen.
Het CBS benadrukt dat uit deze studie geen conclusies kunnen worden getrokken over oorzakelijke verbanden tussen het inkomen en het gebruik van specialistische ggz.