Beeld: wildpixel / Getty Images / iStock
Dat is de conclusie uit het rapport dat consultancyfirma Berenschot schreef na interviews met zorgverleners uit alle regio’s. Berenschot onderzocht hoe de regio’s zorgcoördinatie met elkaar vormgeven.
Zorgcoördinatiecentra
Een netwerk van elf regionale zorgcoördinatiecentra (zcc) moet voorkomen dat de spoedzorg vastloopt. In een zorgcoördinatiecentrum werken alle aanbieders van acute zorg met elkaar samen: ggz, huisarts, huisartsenpost, ziekenhuizen, ambulancezorg, wijkverpleging en verloskunde. Daar vindt een multidisciplinaire triage plaats van de acute zorgvraag van de patiënt. Het zcc is een punt dat zorgverleners ontzorgt met actuele informatie over patiënten en beschikbare capaciteit bij zorgaanbieders. Alle acute zorgvragen moeten door dit loket worden afgehandeld, behalve als het over levensbedreigende situaties gaat: daarvoor blijft het telefoonnummer 112 bestaan.
Minister Kuipers wilde destijds dat de zorgcoördinatiecentra op 1 januari 2025 in functie zouden zijn. Toen dat niet gelukt bleek te zijn, kwam er afgelopen juni 2025 een Kamerbrief van voormalig minister Agema die schreef dat zorgcoördinatie in 2028 volledig geïmplementeerd moet zijn.
Organisatie-afspraken
In slechts één ROAZ-regio wordt zorgcoördinatie op het niveau van de ROAZ-regio georganiseerd. Alle andere ROAZ-regio’s stemmen de werkafspraken van zorgcoördinatie af op subregionaal niveau. Gemiddeld zijn er 3,6 subregio’s per ROAZ met een minimum van twee subregio’s en een maximum van vijf. Dit is afwijkend van het uitgangspunt van maximaal drie subregio’s in de Leidraad transformatieplan zorgcoördinatie en komt al helemaal niet overeen met slechts een coördinatiecentrum per ROAZ-regio.
Samenwerkingsvormen
Partijen hebben voornamelijk een hybride vorm van samenwerking voor ogen, een combinatie van digitaal en fysiek samenwerken. Vrijwel alle regio’s zeggen op een manier fysiek samen te werken met verschillende zorgpartijen. Eén locatie in de gehele regio of subregio zien zij daarbij niet als relevant of wenselijk.
Er zijn veel tussenvormen te zien, waarbij een deel van de ketenpartners fysiek bij elkaar zitten, zoals VVT (verpleging, verzorging, thuiszorg) bij de huisartsenpost tijdens avond-, nacht- en weekenduren. Regio’s geven aan dat ze de karakteristieken van de eigen omgeving meenemen in hun overweging omtrent een locatie, zoals grootte van verzorgingsgebied, bevolkingsdichtheid, aantal aanbieders, zorgvraag etc.
Knelpunten over locatie van samenwerking
Een meerderheid van de partijen ervaart meer fysiek samenwerken als knelpunt. Zij wijzen op onnodige overheadkosten, verlies van de zorgprofessional door extra reisafstand en verlies van de zorgprofessional die verbinding kwijtraakt met het directe zorgveld.
Knelpunten betrokken partijen
Enkele regio’s benoemen expliciet dat ze niet zeker zijn of de huidige samenwerking in harmonie zal blijven verlopen als er duidelijke keuzes gemaakt moeten worden op het gebied van governance. Zij zijn bang dat de ontwikkeling van zorgcoördinatie hiermee wordt geremd. Onderwerpen die hierbij als spannend worden ervaren zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor eigen autonomie, kosten, opbrengsten en strategische keuzes van zorgcoördinatie.
Regionale structuur is favoriet
De meest zorgverleners zijn voorstander van een governancescenario dat van toepassing is op het niveau van de subregio. Verder opschalen van zorgcoördinatie op ROAZ-niveau wordt door de meeste partijen niet als voordeel gezien: de patiënt is onbekend en er zijn “te veel” partijen betrokken. Dit maakt het volgens hen onnodig complex, bijvoorbeeld voor het maken van gezamenlijke werkafspraken en het implementeren van gezamenlijke processen. Landelijke partijen hebben vaker de voorkeur om zorgcoördinatie naar een hoger regionaal niveau te tillen, om zo meer impact te kunnen realiseren en capaciteit beter te benutten. Dit verschil van inzicht en wensen wordt door betrokken partijen als knelpunt gezien voor verdere besluitvorming rondom zorgcoördinatie.
Financiën
Veel regio’s willen de bekostiging vooral langs de bestaande structuren laten verlopen, met de huidige bekostigingsvorm per sector. De verwachting is dat partijen onderling in goed vertrouwen het gesprek kunnen voeren over de verdeling van gelden en het inrichten van een kassiersfunctie. Deze gesprekken zijn, vanwege alle onduidelijkheden op dit moment, nog niet gevoerd en afspraken zijn dus nog niet daadwerkelijk gemaakt. Ook bestaat er onduidelijkheid over de implicaties van onderzoek van de NZa naar budgetbekostiging en of hier uiteindelijk de verplichting aan vast hangt om een aparte juridische entiteit op te moeten richten.

