© Pawel / stock.adobe.com
“Voorheen kon het Zorginstituut over een behandeling alleen oordelen: effectief of niet (bewezen) effectief. Bij dat laatste oordeel moest een behandeling uit het pakket. Om die reden deed het Zorginstituut regelmatig géén uitspraak over de effectiviteit van een behandeling”, legt Sjoerd Repping uit, voorzitter van het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik en hoogleraar Zinnige Zorg. “Met dit instrument krijgt het Zorginstituut een tussenoplossing. Ze kunnen zeggen: het is nog niet bewezen, maar het mag in het basispakket blijven als het ondertussen onderzocht wordt op effectiviteit.”
Initiatief voor onderzoek ligt bij zorg zelf
“Het initiatief voor het doen van dit onderzoek ligt in eerste plaats bij het veld zelf”, schrijft minister Bruijn aan de Tweede Kamer. Maar: “In sommige gevallen komt dit onderzoek echter niet vanzelf tot stand.”
Nogal wiedes, zegt Repping. Er is geen lijst met niet bewezen effectieve behandelingen. Geld voor effectiviteitsonderzoek is schaars.
Maar vooral: “Zorgpartijen hebben totaal geen incentives om een niet bewezen behandeling te gaan onderzoeken”, weet Repping. “Sterker nog: het is nu veel makkelijker om een nieuwe behandeling gewoon te proberen. Het bedrijf erachter maakt een mooie reclame, citeert een enthousiaste patiënt, maakt wat dokters enthousiast en kan aan de slag. Als je zegt als bedrijf: ik twijfel over de effectiviteit van deze behandeling, dan zadel je jezelf op met een onderzoek dat miljoenen kost en het risico dat je bewijst dat je behandeling niet werkt. Ik ken weinig bedrijven die daar enthousiast van worden.”
Op dit moment worden alleen hele dure geneesmiddelen getoetst op effectiviteit.
Vergoeding in Onderzoek
Voor die gevallen heeft het Zorginstituut nu het beleidsinstrument “Vergoeding in Onderzoek (ViO)”. De artsen, patiënten en zorgverzekeraars kunnen nu een beoordeling aanvragen bij het Zorginstituut. Als het Zorginstituut oordeelt dat het niet duidelijk is of deze behandeling effectief is, kunnen zij de behandeling in het pakket laten onder de voorwaarde dat de effectiviteit onderzocht wordt.
Timing
Repping: “De grote vraag gaat zijn: wanneer gaat het Zorginstituut dit instrument inzetten? Nádat een effectiviteitsonderzoek gestrand is en alle motivatie verdampt, of ervoor?”
Een andere vraag is of het Zorginstituut gaat wachten tot zorgpartijen een effectiviteitsbeoordeling aanvragen of dat het zelf opzoek gaat naar dure, niet bewezen effectieve behandelingen.
Repping hoopt dat het Zorginstituut zelf vaker door het basispakket gaat struinen, op zoek naar dure behandelingen die niet goed onderzocht zijn.
Gevolgen patiënt
Dit heeft gevolgen voor patiënten. Zij kunnen dan alleen nog die behandeling krijgen als ze deelnemen aan het instelde onderzoek. Het kan ook betekenen dat ze in de controlegroep terechtkomen, waardoor ze een andere behandeling krijgen dan de zorg die onderzocht wordt. Daarnaast kan het zijn dat ze verder moeten reizen, omdat niet alle behandelcentra meedoen met het onderzoek.


De kernfout hier : effectiviteit wordt behandeld alsof zij pas bestaat na formeel onderzoek, niet als iets wat in de praktijk evident is. Daarmee wordt epistemologie omgedraaid. Eerst bewijs, dan realiteit. Dat leidt tot absurditeiten zoals het impliciete frame dat zelfs basale, al decennialang bewezen interventies opnieuw onder verdenking komen te staan. De bril als denkbeeldig eindpunt is geen karikatuur maar een logisch gevolg van dit kader. Bewijs maar eens dat een bril effectief is?
Wat hier gebeurt:
• Categorieverwarring: bewezen werkzaam door mechanisme en ervaring wordt gelijkgesteld aan onbewezen omdat er geen recente RCT ligt.
• Incentive-misvorming: zorgverleners en fabrikanten worden verantwoordelijk gemaakt voor het bewijzen van twijfel die beleidsmatig is gecreëerd .
• Selectieve strengheid: alleen dure geneesmiddelen worden structureel getoetst; routinematige, laagdrempelige zorg blijft óf buiten beeld óf wordt willekeurig problematisch gemaakt
• Technocratische machtstoename: het Zorginstituut krijgt een tussencategorie (“Vergoeding in Onderzoek”) die beleidsmatig handig is, maar klinisch destabiliserend werkt
.
De onderliggende ideologie: wantrouwen jegens professionele oordeelsvorming, gecombineerd met de fictie dat zorg pas legitiem is na centrale validatie. Dit is geen kwaliteitsdenken maar beheersingsdenken. Het verschuift risico’s naar patiënten, maakt zorg afhankelijk van deelname aan onderzoek en normaliseert extra reislast en randomisatie als beleidsinstrumenten