Wanneer is het verantwoord om een patiënt uit een ggz-instelling te ontslaan? Wanneer de behandeldoelen zijn bereikt, is het simpele antwoord. In de praktijk blijkt er nog veel onduidelijkheid te bestaan. Zorginstituut Nederland bakent het medisch noodzakelijke verblijf in de ggz daarom af.
Patiënten verblijven vaak onnodig lang in ggz-instellingen, omdat er geen vervolgvoorzieningen zijn, zoals adequate huisvesting, dagbesteding of psychiatrische thuiszorg. Dat blijkt uit een onderzoek van het Zorginstituut Nederland naar medisch noodzakelijk verblijf in de ggz.
Het Zorginstituut waarschuwt in zijn rapport dat het risico van verdringing bestaat. Doordat cliënten onnodig lang opnameplaatsen bezetten, zijn deze opnameplaatsen niet beschikbaar voor cliënten die voor hun geneeskundige zorg zijn aangewezen op medisch noodzakelijk verblijf. “Die cliënten moeten daardoor mogelijk langer wachten op een opname”, schrijft het Zorginstituut.
Het werkt ook de andere kant op. Als ergens onvoldoende ambulante ggz of andere voorzieningen voor mensen met psychische stoornissen beschikbaar is, kan tot gevolg hebben dat een cliënt moet worden opgenomen, waar dit met een goed ambulant aanbod misschien voorkomen had kunnen worden, stellen de onderzoekers.
Vergoeding
Voor zorginstellingen kan dit moreel, maar ook financieel een lastige situatie creëren, erkent het Zorginstituut. De zorgplicht gebiedt hen nazorg te verlenen, maar omdat het verblijf niet (meer) medisch noodzakelijk is, mag de instelling dit verblijf in beginsel niet declareren ten laste van de Zvw en de verzekeraar mag dit verblijf in beginsel niet ten laste van de Zvw betalen.
Het Zorginstituut heeft geconstateerd dat het in de praktijk ook niet altijd even duidelijk is wanneer het medisch al dan niet verantwoord is om iemand uit een instelling te ontslaan. Daarom duidt het instituut in zijn rapport ook de grenzen van medisch noodzakelijk verblijf in de geneeskundige ggz.
In overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit stelt het Zorginstituut dat er uitzonderlijke situaties kunnen zijn waarbij het gerechtvaardigd is dat het verblijf voor een redelijke termijn wordt voortgezet ondanks dat dit verblijf niet meer “medisch noodzakelijk” is in verband met de geneeskundige ggz.
De zorgaanbieder en zorgverzekeraar moeten in die situaties redelijkerwijze al het mogelijke hebben gedaan om een voortgezette opname te voorkomen. Dan mag de zorgverzekeraar het (langere) verblijf uit de Zvw betalen.
Rechtvaardiging
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zullen met elkaar (proces)afspraken moeten maken over de criteria waarbij de rechtvaardigingsgrond medisch onverantwoord ontslag mogelijk is. Bij deze afspraken moet zijn uitgewerkt op welk moment welke inspanningen van zorgaanbieders, maar ook van zorgverzekeraars mogen worden verwacht om (langere) niet medisch noodzakelijk opname in dergelijke gevallen te voorkomen en hoe wordt vastgesteld of aan die voorwaarden is voldaan.
Om ervoor te zorgen dat de cliënt ook daadwerkelijk tijdig de zorg krijgt die het meest passend is, is het daarnaast nodig dat er afspraken komen met gemeenten over hoe (procesmatig) te handelen bij aankomend ontslag van een patiënt uit een ggz-instelling. Aan de hand van die afspraken kunnen partijen (zorgaanbieders, zorgverzekeraars, gemeenten) elkaar aanspreken op elkaars verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de cliënt ook daadwerkelijk de passende zorg krijgt.
Overigens merkt het Zorginstituut op dat de plicht om voor voldoende aanbod aan ambulante ggz te zorgen primair bij de zorgverzekeraar ligt. Van zorgverzekeraars mag worden verwacht dat zij zich maximaal hebben ingespannen een adequaat aanbod te realiseren en dat kunnen aantonen.
Het realiseren van passende huisvesting en beschermde woonvormen vereist volgens het Zorginstituut een gezamenlijke inspanning en gezamenlijke afspraken van alle betrokken partijen, zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars en gemeenten.
Minister Schippers van Volksgezondheid heeft het verslag van dit onderzoek naar de Tweede Kamer gestuurd.