De lage risico-tolerantie in politiek en samenleving ondergraaft het vertrouwen tussen externe toezichthouders en zorgaanbieders. Daarmee wordt de effectiviteit van het toezicht en uiteindelijk ook de kwaliteit van de zorg zelf aangetast.
Dit komt naar voren uit onderzoek van de Erasmus School of Health Policy & Management (ESPHM) en Nivel. In ‘Ruimte voor Vertrouwen – De dynamiek van vertrouwen in het toezicht op zorg’ beschrijven Annemiek Stoopendaal en Renée Bouwman hoe de wisselwerking tussen vertrouwen en wantrouwen de relatie tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en zorgaanbieders kleurt en de effectiviteit van het toezicht beïnvloedt.
Vicieuze cirkel
Hoewel inspecteur-generaal Ronnie van Diemen vertrouwen tot leidend principe voor het werk van de IGJ heeft verheven, komt uit de rapportage naar voren dat zorgbestuurders veelal het tegenovergestelde ervaren. Dit is volgens de onderzoekers een uitvloeisel van een maatschappelijk en politiek klimaat dat gekenmerkt wordt door een lage risico-tolerantie. Wanneer er in de samenleving en media gemor ontstaat, treedt bij politici de risico-regelreflex in werking. “Een afname van maatschappelijk vertrouwen wordt meestal onder politieke druk vertaald in een toename van controle en toezicht”, aldus Stoopendaal en Bouwman.
“We lijken te zijn beland in een maatschappelijke vicieuze cirkel van afnemend vertrouwen. […] Het lijkt of toezichthouder en ondertoezichtstaanden gevangen zijn in een manier van doen die hen vanuit een wantrouwende politieke reactie op incidenten is opgelegd, en waarin zij zich beiden niet prettig voelen. Een manier van doen die niet bijdraagt in het vertrouwen in elkaar.”
Machtsrelatie
Uit de 25 interviews die de onderzoekers met bestuurders voerden komt in ieder geval naar voren dat er in het zorgveld veel bedenkingen leven over de IGJ die afbreuk doen aan het vertrouwen in de inspectie. Volgens bestuurders is de verhouding tussen IGJ en aanbieder in essentie een machtsrelatie met de IGJ als bovenliggende partij. De inspectie geeft zich onvoldoende rekenschap van de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van aanbieders. Respondenten geven aan dat zij niet altijd weten waar de beoordelingen van de IGJ op zijn gebaseerd en wat zij procesmatig kunnen verwachten. Inspecteurs geven geregeld niet thuis door te stellen dat zij de regels niet opstellen.
Bovendien is de wettelijke status van het IGJ-repertoire, met name de maatregel van onder verscherpte toezichtstelling, volgens bestuurders twijfelachtig. Daarbij stoort het dat er geen beroepsmogelijkheid is. Deze suggestie van willekeur wordt versterkt door het verrassings-karakter Ook over de onafhankelijkheid van de IGJ zijn twijfels. Agenda en prioriteiten komen volgens sommige zorgbestuurders onder politieke druk tot stand.
Deadlines
Onder bestuurders bestaat daarnaast het beeld dat de IGJ niet altijd consistent is in haar optreden. Wat zeker niet bijdraagt aan het vertrouwen is wanneer de toezichthouder zichzelf niet houdt aan de gestelde termijnen voor verslaglegging. Volgens sommige bestuurders houdt de inspectie zich nooit aan eigen deadlines en duurt het soms een half jaar voor er een terugrapportage is. Ook merken bestuurders geregeld dat ze na een inspectiebezoek een veel negatievere beoordeling krijgen dan de eerste mondelinge rapportage.
Al deze kritiekpunten bij elkaar leiden tot verminderd institutioneel vertrouwen. Naarmate dit vertrouwen minder is en de voorspelbaarheid van het toezicht kleiner wordt gaan zorgaanbieders zich uit onzekerheid wapenen. Dit leidt tot onnodige zorg en registratie.
Zwarte lijst
Hoe het niet moet bewijst volgens de onderzoekers de gang van zaken rond de ‘zwarte lijst’ van ondermaats presterende verpleeghuizen die in 2016 voor grote beroering zorgde. In deze kwestie komen alle negatieve vertrouwensfactoren samen: politieke druk, trial by media, slechte communicatie, gebrek aan transparantie en verrassingstactiek.
Voorbeeldgedrag
De affaire heeft volgens de onderzoekers in zekere zin als katalysator gediend. Juist in het toezicht op de ouderenzorg is de afgelopen tijd veel veranderd. Een goede zaak, vinden de onderzoekers, want toezicht op basis van vertrouwen is effectiever dan toezicht op basis van wantrouwen. Vertrouwen stimuleert een open. Lerende cultuur, waarin ruimte is voor daadwerkelijk verbetering van de zorg. Externe toezichthouders kunnen hier door hun eigen gedrag direct invloed op uitoefenen, stellen de onderzoekers. Het gaat daarbij om gedragsfactoren als consistentie, open communicatie, voorbeeldgedrag, wederkerigheid en het toepassen wederhoor.
“Toezichthouders die meer worden vertrouwd, motiveren de mensen die zorg verlenen om het goede te doen”, concluderen Stoopendaal en Bouwman. “Het verbeteren van de betrouwbaarheid van de Inspectie en inspecteurs, zal op lange termijn dus betere kwaliteit van zorg opleveren.”