De gezondheidszorg in Nederland staat internationaal goed en hoog aangeschreven. Al jaren staat Nederland consequent in de top 3 van de Euro Health Consumer Index (HCP index). In 2012 zelfs met voorsprong op 1, met Denemarken op 2 en IJsland op 3.
Op de 5 subcategorieën van deze HCP index scoort Nederland ‘slechts’ op één onderdeel (preventie) als beste. Volgens de toetsende organisatie is de kracht van het Nederlandse gezondheidssysteem dat er eigenlijk geen zwakke plekken in te ontdekken zijn. Ons land wordt dan ook gezien als een goed voorbeeld. Deze goede zorg heeft wel zijn prijskaartje. Per hoofd van de bevolking wordt voor gezondheidszorg, in vergelijking met andere Europese landen, in ons land het meest uitgegeven.
Preventie
Op het onderdeel ‘preventie’ heeft Nederland de hoogste score van alle landen. Voorkomen is beter dan genezen is een algemeen aanvaard uitgangspunt. Risicofactoren die een bedreiging vormen voor de gezondheid van de Nederlander krijgen over het algemeen veel aandacht en mocht er onverhoopt een capaciteitstekort zijn om deze risico’s daadwerkelijk aan te pakken, dan wordt dit snel opgelost.
Lichte verstandelijke beperking
Dit lijkt haaks te staan op de (preventieve) aandacht die jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) of zwakbegaafdheid (ZB) in Nederland krijgen. De afgelopen jaren wordt er door deze doelgroep massaal een beroep gedaan op vormen van hulp en begeleiding die gefinancierd worden vanuit de AWBZ.
De groei van deze groep is respectievelijk 14 (!) en 30 (!) keer groter dan die van mensen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking. De recente groei van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking wordt voor een groot gedeelte door de geschetste ontwikkeling bij deze doelgroep verklaard.
Verontrustende groei
Nu heeft iedereen vanzelfsprekend recht op goede zorg wanneer dat nodig is, maar de stijging van het aantal jongeren dat vastloopt in de samenleving en afhankelijk wordt van professionele hulp is verontrustend. Een groot deel van deze jongeren kampt met serieuze problemen, waarbij de hulpverlening vaak te laat, te fragmentarisch en onvoldoende is. Hierdoor lopen ze ook het risico dat hun problemen hardnekkig en langdurig van aard worden.
Werkelijk probleem
Op de website Jong & Lastig?! is een illustratief flashfilmpje te zien waarin deze problematiek kort en kernachtig wordt weergegeven. De groep jongeren waarop het voorgaande van toepassing is wordt geschat op tenminste 40.000 (!!) personen. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) komt in 2010 tot een vergelijkbare schatting. Indicatiestellers hechten volgens de IGZ te veel waarde aan het IQ en zien de kern van de problematiek, met name een beperkt sociaal aanpassingsvermogen, te vaak over het hoofd.
Statistieken
De groep jongeren met een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid, dat in de problemen komt, groeit, groeit en groeit. Er zijn verhoudingsgewijs veel meer mensen met een licht verstandelijke beperking en zwakbegaafdheid dan mensen met een matige of ernstige verstandelijke beperking. Het gaat dus in potentie om een heel veel mensen. Statistisch gezien en afhankelijk van de grenzen die men aan het IQ stelt(i.c. 55 tot 85), gaat het om een groep van ongeveer 2.000.000 Nederlanders. Gelukkig gaat het met het merendeel goed. Het hebben van een LVB of ZB sec hoeft geen probleem te zijn.
Probleemgevallen
Echter voor een groeiend aantal, zo lijkt, gelden aanzienlijk minder gunstige omstandigheden. Ze vertonen of ervaren bijkomende psychische problemen, wonen in een kwetsbaar gezin, hebben weinig contact met leeftijdsgenoten, geen werk of dagbesteding, hebben moeite om zich aan te passen aan de eisen van deze tijd, ervaren armoede, eenzaamheid en komen vaker in contact met politie en justitie. Vaak is het de optelsom van factoren die bepaalt of jongeren zich kunnen handhaven of niet.
‘Vergeten groep’
Wat zou er in Nederland gebeuren als de groei van bijv. het aantal hartinfarcten of CVA ’s een stijging met 40.000 ‘gevallen’ zou vertonen? Het land zou letterlijk te klein zijn en de ontwikkeling van een deltaplan dan wel een parlementaire enquête zou minimaal het gevolg zijn. Deze grote, enigszins verborgen en daardoor ‘vergeten’ groep (b)lijkt maatschappelijk en politiek over het hoofd te worden gezien. Vanuit het oogpunt van preventie is er veel te weinig aandacht voor deze jongeren. Dit heeft grote gevolgen voor de jongeren zelf, hun ouders, de hulpverlening en de samenleving.
Preventie volgens de WHO
De Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) onderscheidt drie vormen van preventie: primaire, secundaire en tertiaire preventie. In het geval van primaire preventie wordt er direct gestuurd op de omstandigheden die van invloed zijn op het ontstaan van problemen. Soms betekent dat: snel kunnen vaststellen of er sprake is van een LVB of ZB. Huisartsen en leerkrachten kunnen hiervoor de handige, door Moonen, Kaal en Nijman ontwikkelde, LVB screener gebruiken.
Primaire preventie
Primaire preventie betekent ook meer aandacht voor het gezin en de buurt waarin de jongeren opgroeien. De vraag wordt gesteld of er aspecten spelen die negatief van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van deze jongeren en of de ouders eventueel ondersteuning bij de opvoeding van hun kinderen nodig hebben? Maar ook is de vraag aan de orde of ze adequaat onderwijs ontvangen en of de toegang tot de arbeidsmarkt of, een in ieder geval, tot een passendedagbesteding voor ze open staat?
Secundaire preventie
Bij secundaire preventie is vroege signalering en adequate ondersteuning van groot belang om te voorkomen dat de problemen als het ware permanent aan de betrokken persoon blijven kleven en de consequenties fors worden. De richtlijn effectieve interventies LVB geeft aan dat het voorkomen hiervan bij deze jongeren nog niet zo eenvoudig is. Er zijn nl weinig interventies die speciaal ontwikkeld voor deze doelgroep zijn ontwikkeld en daarnaast is de effectiviteit van het bestaande repertoire ook nog niet aangetoond.
Tertiaire preventie
In geval van tertiaire preventie is er sprake van een min of meer permanente situatie (status quo) en is de ondersteuning gericht op het voorkomen van het verergering van de problemen en op het leren omgaan en accepteren van de gevolgen van deze problemen.
Permanente hulpvraag
Voor relatief veel jongeren uit deze doelgroep is dat gaandeweg van toepassing geworden. Ze hebben al een hele ‘carrière’ in de zorg achter de rug, diverse hulpverleners ‘versleten’, waarbij ze steeds niet konden voldoen aan de therapeutische doelen die werden gesteld. Het zijn jongeren die (veelal) permanent een beroep doen op de hulpverlening en eigenlijk ook een beetje naast de samenleving staan. De hulpverlening zou bij deze jongeren met nadruk gericht dienen te zijn op de verbetering van kwaliteit van leven en op presentie in de relatie met de betrokken persoon.
Nederland kan trots zijn op de kwaliteit van haar gezondheidszorg, maar lijkt daarbij in deze kwaliteit een grote groep jongeren over het hoofd te zien.
Pater Nouwens
Voorzitter raad van bestuur Stichting Prisma