Veel psychologen noemen de productmix die op 1 januari is ingevoerd in de GGZ onuitvoerbaar in de praktijk. Dat blijkt uit de tussenrapportage van het Meldpunt Zorgstelsel GGZ, een initiatief van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).
In februari, maart en april beschreven 149 psychologen hun ervaringen met het nieuwe zorgstelsel, de samenwerking met zorgverzekeraars, huisartsen en POH-GGZ. Op basis van deze meldingen zijn diverse knelpunten gesignaleerd.
Vijf sessies
Doordat een deel van de cliënten uit de Gespecialiseerde GGZ (GGGZ) binnen de Generalistische Basis GGZ (GB GGZ) behandeld dient te worden en de lichte klachten naar de POH-GGZ (Praktijkondersteuning Huisarts Geestelijke Gezondheidszorg) worden verwezen, is de zorgvraag binnen de GB GGZ verzwaard. Dit valt niet te rijmen met de eis dat het overgrote deel van de cliënten in vijf sessies behandeld moet worden. Dit drukt extra zwaar op de zorgaanbieders uit de kind- en jeugdzorg omdat zij naast de cliënt ook de ouders van de cliënt zien en eventueel contact onderhouden met de school.
Diagnose
Binnen de kind- en jeugdzorg ervaart men het als bezwaarlijk dat er, als men een kind binnen de GB GGZ wil behandelen, een diagnose gesteld moet worden. Zorgaanbieders geven aan dat dit onrecht doet aan de ontwikkeling die het kind doormaakt. Ook maken psychologen zich zorgen over de privacy van cliënten, nu ook in de GB GGZ de diagnose- en andere informatie op de declaratie vermeld moet worden.
Onredelijk
De kwaliteitseisen die zorgverzekeraars hanteren, worden als onredelijk ervaren en het feit dat ze verschillen per zorgverzekeraar is voor veel zorgaanbieders onwerkbaar. Bovendien wordt er ook nog gekort op de tarieven. Psychologen geven aan dat de expertise ten aanzien van kwaliteit bij de beroepsgroep ligt en dat de beroepsgroep om die reden zelf inhoud zou
Samenwerking
Ook in de samenwerking met de huisarts en de POH-GGZ worden veel problemen ervaren. De verwijsbrieven van huisartsen voldoen vaak niet aan de eisen van de zorgverzekeraar, huisartsen vinden het lastig om naar het juiste echelon door te verwijzen en willen en/of kunnen geen inschatting maken van een vermoeden van een DSM-stoornis.