Dat zeggen medici in het UMC Utrecht. Bij zo’n 90 procent van de patiënten blijken geen kankercellen in de weggenomen lymfeklieren waarneembaar.
Controles
In plaats van een operatie, ondergaan patiënten regelmatig controles en worden zij pas geopereerd als de kanker daadwerkelijk terugkeert. Met een landelijke studie onder leiding van UMC Utrecht willen onderzoekers bevestigen dat deze aanpak beter is voor zowel de patiënt als de zorg in zijn geheel.
Darmkanker
Wanneer kanker van de dikke darm in een vroeg stadium wordt ontdekt, kunnen de artsen de kanker vaak met een minimaal invasieve ingreep tijdens het darmonderzoek verwijderen. Vervolgens wordt bij een deel van de patiënten voor de zekerheid een aanvullende operatie uitgevoerd. Daarbij worden de lymfeklieren weggehaald, omdat daarin kankercellen zouden kunnen zitten, waardoor de ziekte op afstand uit kan zaaien, naar bijvoorbeeld de lever of de longen.
Complicaties
Die extra operatie is belastend. Het herstel kans lang duren en er kunnen ernstige complicaties en langdurige klachten ontstaan. Des te vervelender, omdat achteraf vaak blijkt dat de operatie niet nodig was geweest. De patholoog vindt namelijk uiteindelijk bij zo’n 90 procent van de patiënten geen kankercellen in de weggenomen lymfeklieren. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat het risico op uitzaaiing op afstand nauwelijks wordt verlaagd door lymfeklieren met tumorcellen weg te halen.
Laag of hoog risico
Leon Moons is maag-, darm- en leverarts in het UMC Utrecht en projectleider van de nieuwe, landelijke studie CROSSROADS. UMC Utrecht werkt voor dit onderzoek samen met minstens 55 Nederlandse ziekenhuizen, de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en het ZonMw-programma Zorgevaluatie & Gepast Gebruik (ZE&GG).
Moons: “Normaal gesproken bekijken pathologen de weggenomen kanker en wordt op basis van een aantal criteria beslist of een aanvullende operatie moet worden uitgevoerd. Bij ongeveer 30 procent van de patiënten hoeven we niet te opereren, maar bij sommige mensen bestaat een risico op uitzaaiingen naar de lymfeklieren.”
Kans op uitzaaiingen
Patiënten met uitzaaiingskans worden ingedeeld in de laag- of hoogrisicogroep. Alleen mensen met een zeer laag risico (kleiner dan 5 procent) worden niet geopereerd. Zij worden jaarlijks gecontroleerd. Bij de groep met een hoog risico worden wel standaard de lymfeklieren verwijderd. Maar die hoogrisicogroep is nog steeds enorm groot: het kan gaan om mensen die 6 procent of minder kans hebben op uitzaaiingen, maar ook om iemand die bijvoorbeeld een uitzaaiingskans van 30 of 60 procent heeft.
Hoog-risicogroep
“Dat betekent dat wereldwijd nog steeds heel veel mensen onnodig belast worden met die operatie. In Nederland zijn we daarom wat progressiever en proberen we die enorm ruime hoog-risicogroep al jaren te finetunen. Wanneer is dat hoge risico nu echt hoog? Geeft opereren altijd overlevingswinst in die brede, diverse groep? Op basis daarvan hebben we een subgroep geïdentificeerd: de patiënten met een uitzaaiingskans van 15 procent of minder.”
Lymfeklieren
Bij deze subgroep valt volgens Leon geen winst te behalen door vroegtijdig de lymfeklieren weg te halen. “Dat blijkt uit meerdere onderzoeken. Bij deze patiënten neemt het risico op uitzaaiingen op afstand slechts 1 tot 2 procent toe wanneer we afwachten, actief controleren en pas opereren zodra we daadwerkelijk op een CT-scan zien dat de lymfeklieren zijn veranderd. En die marginale toename wordt meteen tenietgedaan door de risico’s die kleven aan direct aanvullend opereren.”
Sterfterisico
Zo overlijdt 1 tot 2 procent van de patiënten als gevolg van die ingreep. “Verder komen mensen op de IC terecht, moeten ze lang herstellen, hebben ze last van verlittekening, of moeten ze een stuk een stuk darm missen. Dit heeft grote impact op de overlevingskans en de kwaliteit van leven. Helemaal zonde als je bedenkt dat de operatie bij het overgrote deel van de mensen niet nodig was geweest omdat de lymfeklieren achteraf schoon blijken te zijn. Opereren blijkt bij de meeste mensen achteraf onnodig te zijn geweest omdat dit het risico op uitzaaiing nauwelijks heeft beïnvloed.”