De sterfte rondom de geboorte is de afgelopen jaren in Nederland flink afgenomen. Ook in vergelijking met andere Europese landen doet de Nederlandse geboortezorg het steeds beter. Dit blijkt uit het EURO-PERISTAT onderzoek naar de gezondheid van moeder en kind rond de geboorte. De afname van de afgelopen jaren vlakt wel af, dus er is nog ruimte voor verbetering, stelt Perined, dat deze cijfers voor Nederland bijhoudt.
Volgens EURO-PERISTAT zijn de internationale cijfers het beste te vergelijken als gekeken wordt naar de foetale sterfte vanaf 28 weken zwangerschapsduur en de neonatale sterfte vanaf 24 weken, samen de perinatale sterfte.
Als deze grenzen worden aangehouden komt Nederland in 2015 op een perinatale sterfte in van 4,2 per duizend geboortes. Vergeleken met het vorige rapport over 2010 is dit een afname van 20 procent. Voor Nederland zijn voor deze groep de cijfers tot en met 2017 ook beschikbaar. In 2017 was de perinatale sterfte 4,1 per duizend geboortes.
Europese top
Als de cijfers worden opgesplitst tussen voor en na de geboorte, komt een verschil naar voren. De sterfte van levendgeborenen gerekend vanaf 24 weken zwangerschap tot 28 dagen na de geboorte daalde tussen 2004 en 2015 met 28,6 procent, van 2,8 naar 2,0 per duizend geboortes. Hiermee staat Nederland voor deze neonatale sterfte in de middenmoot.
Het is de foetale sterfte vanaf 28 weken zwangerschapsduur die het sterkst is gedaald: met 32,5 procent van 4,3 per duizend geboortes in 2004 naar 2,2 per duizend geboortes. Volgens Perined behoort Nederland voor deze foetale sterfte tot de Europese top.
Integrale geboortezorg
Volgens de Nederlandse PERISTAT-Stuurgroep is de daling in perinatale sterfte bereikt door meer integrale zorg met behoud van belangrijke kenmerken van het Nederlands verloskundig systeem. “De verbeteringen zijn het resultaat van de grote inzet van en intensievere samenwerking tussen de betrokken beroepsgroepen, zoals huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, kraamverzorgenden, kinderartsen en anesthesiologen”, zegt Jan Nijhuis, emeritus hoofd Obstetrie en Gynaecologie van het Maastricht UMC, voorzitter van de Nederlandse PERISTAT-Stuurgroep. “Daarnaast speelt de uitvoering van de perinatale audit, waarin zorgverleners op een kritische, gestructureerde manier de daadwerkelijk verleende zorg analyseren, de activiteiten van het College Perinatale Zorg en de actieve aanpak van de overheid een belangrijke rol.”
Er zijn ook andere factoren die een rol spelen in de verbeterde positie van de Nederlandse perinatale sterfte. Sommige risicofactoren komen minder vaak voor: zo is bijvoorbeeld het aantal rokende zwangere vrouwen gedaald, zijn er minder tienerzwangerschappen en is er een geringe afname van vroeggeboortes en meerlingzwangerschappen.
Ruimte voor verbetering
“Duidelijk is dat de ingezette verbeteringen in de perinatale zorg, die ten tijde van de vorige Europese vergelijking reeds in gang waren gezet, moeten worden doorgezet. Dat werpt vruchten af”, stelt ook Perined. “Terugdringen van risicofactoren en borgen van toegankelijkheid van zorg blijft een belangrijk aandachtspunt. Vroeggeboorte, laag geboortegewicht, roken: verder verminderen blijft inspanning vergen. Preventie en de implementatie van integrale geboortezorg zijn hierbij sleutelwoorden. Het nieuwste EURO-PERISTAT rapport én de recente Perined-cijfers over 2017 laten zien dat er nog ruimte is voor verbetering.”
Middenmoot
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) laat in een reactie op de cijfers weten blij te zijn met de daling, maar nog onvoldoende tevreden te zijn met de plaats die Nederland in Europa inneemt. Hoewel dat moeilijker in Europees verband te vergelijken is, rekent de NVOG zelf met het totaal aantal baby’s dat overlijdt vanaf 22 weken zwangerschap. Dat aantal is tussen 2004 en 2015 gedaald van 10,5 naar 7,8 per duizend.
De NVOG ziet hieraan dat de Nederlandse positie stabiliseert in de Europese middenmoot en ver verwijderd blijft van de gestelde ambitie om de top 3 te bereiken. De verbeteringen zijn ook volgens de NVOG vooral het resultaat van de steeds intensievere samenwerking tussen kraamverzorgenden, verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen.
“We schatten in dat in regio’s waar echt intensief wordt samengewerkt de resultaten sneller verbeteren dan in andere regio’s”, zegt Jan van Lith, voorzitter van de gynaecologenvereniging. “De eerste signalen uit rapportages van zorgverzekeraars zijn bijvoorbeeld dat in een integrale geboorteorganisatie het aantal complexe ingrepen, zoals keizersneden, daalt. Dat is een belangrijke ontwikkeling. Overall wordt nog altijd 65 procent van de zwangeren tijdens de zwangerschap of bevalling doorverwezen van verloskundige naar het ziekenhuis. Dat onderstreept het belang van elkaar goed kennen en als één team samenwerken voor moeder en kind. Deze ontwikkeling mag wat ons betreft in een hoger tempo plaatsvinden.”
Volgens de NVOG versterkt de toegenomen capaciteitsproblematiek in ziekenhuizen de noodzaak om integraal te werken. Van Lith: “Als alle zorgverleners in één team samenwerken, kan er bijvoorbeeld door ziekenhuizen veel beter geanticipeerd worden als iemand bij een thuisbevalling toch naar het ziekenhuis moet. Bij een eerste kind gebeurt dit nog altijd bij de helft van alle bevallingen.”