Zorgverleners moeten meer oog hebben voor negatieve nevenbevindingen van diagnostiek en de hiermee gemoeide consequenties. Dat constateert de Gezondheidsraad in een signalerend advies aan de minister van Volksgezondheid. De raad pleit onder meer voor concrete richtlijnen voor professionals.
De Gezondheidsraad merkt op dat artsen steeds meer mogelijkheden krijgen om patiënten diagnostisch te onderzoeken. Dit komt met name door ontwikkelingen op het gebied van de beeldvormende technieken en de genetica. Hoewel dit de kwaliteit van de diagnostiek ten goede komt, treden ook steeds vaker medische bevindingen aan het licht die los staan van de oorspronkelijke klacht.
Als het gaat om een behandelbaar gezondheidsprobleem gaat, kunnen zulke nevenbevindingen voordelig zijn voor de patiënt. Is dat niet het geval, dan kan die kennis het leven van de patiënt ernstig belasten. Daarmee rijst de vraag welke bevindingen wel of juist niet met de patiënt moeten worden gedeeld, zo stelt de Gezondheidsraad.
Kader
In het advies schetst de Gezondheidsraad een ethisch -juridisch kader voor het verantwoord omgaan met nevenbevindingen in de klinische praktijk. Zo wordt duidelijk waar artsen op moeten letten en welke bevindingen zij aan hun patiënten moeten meedelen. Well vindt de Gezondheidsraad dat de verschillende beroepsgroepen een en ander concreter dienen uit te werken, aangezien het onderwerp nu nog grotendeels ontbreekt in afspraken en richtlijnen. Ook in het onderwijs, de opleiding en de bij- en nascholing moet meer aandacht komen voor de problematische kant van de diagnostiek.
Niet-weten
Daarnaast zullen artsen patiënten voorafgaand aan diagnostisch onderzoek moeten informeren over de kans op nevenbevindingen. Daarbij hoort de patiënt nadrukkelijk de gelegenheid te krijgen een beroep te doen op zijn recht op ‘niet-weten’. Dat recht dient een arts te respecteren, tenzij het medisch belang voor de patiënt of een ander zich daar evident tegen verzet.