Patiënten met een andere ziekte dan kanker krijgen relatief laat palliatieve zorg. Daardoor ontstaan onnodig ziekenhuisopnames en crisissituatie. Dit blijkt uit onderzoek van NIVEL en EMGO+ waar arts Susanne Claessen op promoveert bij VU medisch centrum.
Claessen onderzocht of palliatieve zorg, die zich niet richt op genezing, maar op de kwaliteit van leven bij een levensbedreigende, ongeneeslijke ziekte, al in een vroeg stadium wordt gegeven. Dit blijkt lang niet altijd het geval, terwijl dit belangrijk is, om onnodige ziekenhuisopnames en crisissituaties te voorkomen.
Toerusting
Uit het onderzoek komt naar voren dat palliatieve zorg vaak eenzijdig in verband wordt gebracht met kanker. Daarnaast zijn huisartsen vaak nog onvoldoende toegerust om te beoordelen wanneer palliatieve zorg opportuun is. “Huisartsen weten dat palliatieve zorg al voor de terminale fase kan beginnen”, stelt Claessen. “Maar bijvoorbeeld bij patiënten met hartfalen of COPD is het voor huisartsen soms lastig om te zien wanneer zij ermee moeten beginnen. Daarbij speelt mee dat bij deze ziektes slechte periodes vaak worden afgewisseld met betere periodes.”
Nabestaanden
Claessen pleit voor een aanpak waarbij huisartsen al in een vroeg stadium het initiatief nemen om met de patiënt en zijn naasten te spreken over hun zorgbehoeften in de laatste levensfase. Behalve patiënten met chronische ziekten zijn ook nabestaanden een vergeten groep bij palliatieve zorg, zo constateert Claessen. “De palliatieve zorg heeft de laatste jaren veel ontwikkelingen doorgemaakt”, stelt ze. “Maar er is nog meer aandacht nodig voor patiënten met chronische aandoeningen en voor de nazorg aan nabestaanden.”