Nieuwe ‘spoedposten’ ontlasten de spoedhulp in ziekenhuizen met ruim 20 procent wat betreft de patiëntenstroom, maar niet in termen van kosten. Dit komt onder meer doordat patiënten nog steeds in twee systemen worden ingeschreven en na een consult bij de huisarts makkelijker worden doorverwezen naar de spoedeisende hulp (SEH) voor bijvoorbeeld aanvullende diagnostiek. Dit concludeert Liesbeth van Gils-van Rooij in het proefschrift ‘The Paradox of Urgent Care Collaborations’.
Een groeiend aantal huisartsenposten en SEH-afdelingen van ziekenhuizen werken met elkaar samen in de zogeheten spoedposten om de zorg ’s avonds, ’s nachts en in het weekend efficiënter te organiseren. De onderzoeker wilde bepalen of spoedposten een verbetering zijn ten opzichte van afzonderlijk van elkaar werkende huisartsen en SEH-afdelingen. Hiertoe vergeleek Liesbeth van Gils-van Rooy drie spoedpostregio’s met drie regio’s waar de SEH en huisartsenposten nog steeds apart werkten.
Spoedposten blijken effectief in het ombuigen van de patiëntenstroom van de SEH naar de huisartsenpost, met ruim eenvijfde. Ook is er een substantiële afname van patiënten die de SEH bezoeken zonder doorverwijzing. Voortgang werd ook geboekt wat betreft de door patiënten en medewerkers ervaren samenwerking tussen de huisartsenpost en de afdeling spoedeisende hulp.
Gescheiden financiering
Maar paradoxaal genoeg resulteerde deze hogere effectiviteit niet in lagere kosten of een efficiëntere patiëntenstroom. De onderzoeker verklaart dit uit het feit dat patiënten nog steeds in twee systemen worden ingeschreven en na een consult bij de huisarts makkelijker worden doorverwezen naar de SEH. Daarnaast blijken de “meer eenvoudige gevallen” te worden omgebogen naar de spoedpost, terwijl de SEH de complexe patiënten behoudt. Ook het gescheiden houden van de financiering van eerste en tweede lijn werkt blijkbaar geen kostenbesparing in de hand.
Volgens de promovenda lijkt het knelpunt te liggen in het “duidelijke onderscheid” tussen de SEH en de huisartsenpost. De Nederlandse wetgeving en het gezondheidszorgsysteem onderscheiden de eerstelijns- (huisartsenpost) en tweedelijns zorg (SEH), onder andere door verschillen in financiering. Een organisatie zal ernaar neigen om primair haar eigen autonomie en budget te bewaken. Daardoor zijn zij terughoudend om een patiëntinformatiesysteem te delen en zich te richten op de totale kosten.
Gezamenlijk informatiesysteem
De onderzoeker raadt aan om de samenwerking te intensiveren door over te stappen naar één gezamenlijk informatiesysteem of om er minstens voor te zorgen dat de systemen met elkaar kunnen communiceren. Tegelijkertijd dienen beleidsmakers en zorgverzekeraars zich te richten op de financiering van de zorg buiten kantooruren. “Dat is iets waar beleidsmakers, overheid, zorgverzekeraars, huisartsenposten en spoedeisende hulpposten zich op zouden moeten richten. Steek niet je kop in het zand, maar zoek naar een weg om de vruchten te plukken van deze effectieve samenwerking.”
Ook raadt de promovenda individuele locaties aan om in te spelen op de hoge werkdruk, aangezien dit van invloed kan zijn op de kwaliteit van zorg en een barrière kan zijn bij het bevorderen van de samenwerking. Uit haar onderzoek komt namelijk ook naar voren dat zowel de ervaren als de objectieve werkdruk hoger zijn in de spoedposten dan in de reguliere situatie. Verder zeggen ze in haar onderzoek dat zij de kwaliteit van zorg in beide situaties vergelijkbaar vinden. De samenwerking ervaren zij over het algemeen als significant beter in spoedposten dan in de reguliere situatie.
Onderzoek
Liesbeth van Gils-van Rooij verdedigde haar proefschrift op 29 juni aan Tilburg University. Haar onderzoek heeft ze uitgevoerd in samenwerking met het NIVEL en de Huisartsenposten Oost-Brabant. Bij die laatste organisatie is zij secretaris van de raad van bestuur. Ze studeerde Gezondheidswetenschappen aan Maastricht University.