Een verloskundige heeft een waarschuwing gekregen omdat zij verzuimde om een zwangere vrouw door te verwijzen toen bleek dat het ongeboren kind een groeiachterstand leek op te lopen. De baby werd na ruim 31 weken zwangerschap doodgeboren.
De patiënte was onder begeleiding van de verloskundige bij haar derde zwangerschap. Zij was 9 februari 2017 uitgerekend. Bij het maken van een echo bleek de baby vrij groot te zijn. Dit in combinatie met het hoge BMI en de etniciteit van de patiënte deed de verloskundige vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van zwangerschapsdiabetes. Uit een latere echo bleek dat de buikomvang van de baby aanzienlijk was afgenomen. Dit was voor de verloskundige reden om zwangerschapsdiabetes uit te sluiten.
Doorgeboren zoon
De patiënte voelde op 16 december 2016 –na 31 weken zwangerschap- geen leven meer in haar buik. De verloskundige constateerde dat de baby was overleden, waarop de patiënte de volgende dag bevalt van een zoon. Autopsie brengt geen duidelijkheid over de doodsoorzaak van de baby. De patiënte verwijt de verloskundige dat ze niet heeft ingegrepen toen de buikomvang van de baby achterliep. De verloskundige droeg in haar verdediging aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Op basis van de echo’s kon de (aanvankelijke) verdenking op zwangerschapsdiabetes worden uitgesloten. De daling van de buikomvang is geconstateerd, maar was voor de verloskundige geen direct alarmsignaal.
Oordeel tuchtcollege
Het tuchtcollege stelde vast dat, hoewel de richtlijn van de KNOV Opsporing van foetale groeivertraging (2013) nog niet algemeen geïmplementeerd was ten tijde van het handelen van de verloskundige, er destijds in de beroepsgroep veel aandacht was voor foetale groeivertraging en de (tijdige) opsporing daarvan. Ook verweerster had daarvan kennis kunnen en moeten dragen. Verweerster heeft aangegeven gefocust te zijn geweest op het bij klaagster al dan niet aanwezig zijn van zwangerschapsdiabetes en heeft in die zin de afnemende buikomvang geduid als een bevestiging van de afwezigheid daarvan. “Door deze focus heeft zij echter geen aandacht gehad voor het gegeven dat de, na een aanvankelijk als groot geschat kind, fors dalende buikomvang kon wijzen op groeivertraging”, aldus het rechtbankverslag. De verloskundige had op grond daarvan volgens het college de conclusie kunnen en moeten trekken dat de daling van de buikomvang fors te noemen was, en had de patiënte moeten doorverwijzen voor nader onderzoek naar de oorzaken van de afnemende maten. Het college merkt daarbij op dat dit oordeel niet betekent dat sterfte voorkomen zou zijn als verweerster de patiënte wel had doorgestuurd. Daarom legde het college de verloskundige de maatregel van waarschuwing op.